Het is toch wel weer heel mooi om een paar bladzijden te lezen uit een boek van een belangrijk theoloog. In slechts een kleine zes bladzijden (‘Christelijk geloof’,  1993, 7e druk, blz. 346-351) wordt er erg veel fundamenteels gezegd over de doop.

Berkhof bespreekt het thema in zijn hoofdstuk over ‘De nieuwe gemeenschap’. Dit hoofdstuk bevat de paragrafen 39-42. In par. 40 ‘De kerk als instituut’ bespreekt hij een negental ‘geleidende elementen’ (Berkhofs alternatief voor het begrip ‘sacramenten’): 1. onderrricht, 2. doop, 3. preek, 4. gesprek, 5. avondmaal, 6. diaconie, 7. eredienst, 8. ambt en 9. kerkorde.

Ik geef nu een paar gedachten van Berkhof over de doop door, vooral om ze daardoor zelf ook wat beter vast te kunnen houden.

Wij nemen het woord ‘bad’ weer op, omdat daarin zowel ‘onderdompeling’  als ‘wassing’ meeklinkt en het ons herinnert aan de inhoud en de strekking van deze kerkelijke handeling. Het ging en gaat daarin om de opneming in de gemeenschap zowel met Christus als met zijn gemeente.

Wie door het onderricht de inwijding heeft ontvangen in de verbondsweg die uitloop op het sterven en opstaan van de nieuwe mens Jezus, ontvangt nu in dit water de inlijving in dit dubbele gebeuren van dood en verrijzenis. Die inlijving is een eigen beslissing van de gelovig gewordene. Hij laat zicj indopen. Maar: hij láát het zich doen. Hij laat iets aan zich voltrokken worden, een nieuwe inzet die van God komt en waarin hij wordt opgenomen.

Het watergebeuren aan het begin zegt ons, dat wij leven van een reddende en scheppende daad van God, van toereking en rechtvaardiging.

Oprijzend uit dit water blijken we nu op een nieuwe weg te zijn gezet waarop wij zelf stervend en opstaand aan het beeld van de Zoon gelijkvormig beginnen te worden.

Kan (…) alleen de bewust-gelovende dit bad ondergaan? Maar juist dit bad spreekt van een heil dat het geloof fundeert en te boven gaat. (…) De toegangspoort tot het verbond mag niet individualistisch worden verengd. De ontmoeting van God en mensen gaat onze bevatting te boven. (…) Maar de toegangspoort kan niet zo collectivistisch worden verbreed, dat de relatie tussen bad en geloof verbroken wordt. Het gaat om een waarachtige wederzijdse ontmoeting van God en mensen. De regel zal zijn, dat men het waterbad bewust begeert en ondergaat. Maar daaromheen zullen allerlei andere mogelijkheden zijn.

Prachtige en waardevolle gedachten die vervolgens nog wat verder worden uitgewerkt in een kleinere letter. Daarin is met name van belang wat Berkhof zegt over kinderdoop en volwassendoop, als uitwerking van de gedachte (die mij erg aanspreekt) dat de regel is dat doop bewust wordt ondergaan. Hij zet een objectieve lijn (Rooms-Katholiek: de doop werkt ex opere operato) en een subjectieve lijn (Baptisme: de doop markeert een persoonlijke geloofsbeslissing) naast elkaar en laat zien dat de reformatorische kerken hebben gepoogd om daar tussen in te gaan staan. En dan stelt Berkhof:

Het NT kent onze tweespalt van objectivisme en subjectivisme niet. Het bad der inwijding heeft zijn plaats in een ontmoetingsgebeuren dat als zodanig intersubjectief is, maar waarvan het initiatief geheel bij God berust. Dat spiegelt zich in de doop; deze heeft plaats binnen de geloofsontmoeting, maar drukt daarin juist uit dat God de eerste is en dat het geloof zich mag gronden op een heilswerk dat ons geloof transcendeert. (…) Wie zich bewust laat dopen, zal het vanzelf sprekend vinden, dat de doop niet van zijn geloof afhangt, maar omgekeerd. Maar de test op de geldigheid van dit inzicht ligt bij de vraag of het bewuste geloof te allen tijde constitutief is, of dat ook de doop van onmondige kinderen (…) in een bepaalde ecclesiale context denkbaar is. Pas als de kerk deze mogelijkheden bewust open houdt, houdt ze de relatie van doop en geloof ook bij volwassenen zuiver.

Deze overweging geven niet de plicht, maar wel het recht tot de kinderdoop. (…) In principe is de inlijvingsrite op elke leeftijd mogelijk, hetzij na voorafgaande belijdenis hetzij al eerder, als stadium op de weg-binnen-de-gemeente naar bewsut geloof. Wat echter niet mogelijk is, is de eeuwenlange praktijk van de zuigelingendoop los van enige werkzame geloofssamenhang. (…) De gelovigendoop moet het normale geval zijn. Dat betekent niet, dat deze kwantitatief behoeft te overheersen. De andere inlijvingsmogelijkheden verhinderen, dat de volwassenendoop als een subjectieve belijdenis of een premie op het geloof wordt misverstaan. En deze op zijn beurt verhindert dat de andere mogelijkheden ‘uit gewoonte of bijgelovigheid’, los van de geloofscontext worden toegepast.

Deze laatste opmerkingen komen heel dicht bij mijn aanvankelijke intuïtie dat we voor de doordenking van de doop primair moeten uitgaan van de normale situatie van de doop van volwassenen die tot geloof zijn gekomen. Die doop is het ijkpunt waaraan vervolgens ook de doop van zuigelingen moet worden gemeten. Want wie start bij de kinderdoop loopt het levensgrote risico centrale en wezenlijke noties van de Bijbelse doop te veronachtzamen.

Wordt weer vervolgd. Waarschijnlijk met een blogpost onder de titel: ‘Zonder geloof geen doop!’