Komende zondag houd ik in de prekenserie over de doop (‘Logo van het christelijk geloof’) een preek waarin ik de thematiek van Gods verbond ter sprake breng. In de vorige blogpost schreef ik al dat de thematiek en terminologie van ‘het verbond’ bij een nieuwe generatie christenen in de gereformeerde kerken vrijgemaakt niet bij voorbaat op herkenning kan rekenen terwijl een oudere generatie wel eens terugverlangt naar deze ’taal van thuis’.

Ik herinnerde mij dat ik hier een kleine tien jaar geleden in Beverwijk ook over heb gepreekt. Ik deed toen een poging om de taal van het verbond opnieuw te vitaliseren. (Overigens is mijn boek ‘Leven in verbondenheid. De kracht van het kennen van Christus’ ook een poging geweest om nieuwe taal te vinden voor wat eens ‘Leven in het verbond’ heette.) Maar waarom lijkt het (me) niet te lukken om weer echt contact te krijgen met deze taal?

In de genoemde preek (9 september 2001) ging ik in op de vraag: ‘Hoe kan het dat er onder ons veel minder dan vroeger over het verbond gesproken wordt?’ Ik zei toen:

1. Misschien wordt er (in elk geval in de prediking) zo weinig expliciet over het verbond gesproken omdat het vroeger zoveel is gebeurd. Misschien is het ook wel té veel gebeurd. Professor Trimp heeft daarover eens geschreven dat er ook zoiets bestaat als ‘schijn-verbondsmatigheid’. ‘Die ontstaat, schrijft hij, als je maar vaak genoeg het wóórd ‘verbond’ ten gehore brengt, en als je op routine-basis ‘de’ belofte en ‘de’ eis van het verbond als formele zaken aan de gemeente voorhoudt.’ Het kan dus een reactie zijn op het teveel gebruiken van het woord verbond zodat op het laatst niemand meer weet wat het nu eigenlijk nog betekent.

2. Misschien is het ook wel een reactie op de christelijke gereformeerde beschuldiging aan ons adres dat er bij ons sprake zou zijn van verbonds-automatisme. Zo van: ‘als je maar in het verbond zit, dan zit het wel goed met je.’ Misschien dat we in reactie daarop heel voorzichtig zijn geworden met het spreken over het verbond. Té voorzichtig.

3. Misschien heeft het ook te maken met het gegeven dat de jongere generatie het woord verbond maar moeilijk kan verbinden met geloofsbeleving. Verbond klinkt hun dan in de oren als iets kils, iets zakelijks, een soort contract of verdrag. En daar word je niet echt warm van. En daar kun je ook maar weinig bij beleven. Terwijl juist daar zoveel behoefte aan is: geloofsbeleving.

4. Ik vroeg een paar weken terug ook eens aan mijn ouders wat volgens hen de reden was dat er zo weinig over het verbond gesproken wordt. Zij zeiden: ‘dat heeft te maken met het individualisme van vandaag. Als het over het verbond gaat, dan gaat het ook over het volk van God. Daar hoort om zo te zeggen een bepaald wij-gevoel bij. En we leven in een ik-tijdperk.’ Ook daar zou wel eens iets waars in kunnen schuilen.

5. Misschien, en dat is de laatste overweging, misschien heeft dat weinige spreken over het verbond ook wel te maken met de postmoderne tijd waarin we leven. Daarmee wordt bedoeld dat we leven in een tijd die niet zoveel meer kan met grote woorden en met grote, allesomvattende verhalen. Het kleine verhaal, een stuk bescheidenheid, dat hoort veel meer bij een postmoderne tijd. Zo’n groots woord als ‘verbond’ past daar niet bij: ‘Gods verbond met zijn volk’. Nee, dat klinkt postmoderne mensen niet goed in de oren.

Vandaag las ik op GKtriVia, in een nabeschouwing van Hans Havinga bij de Twitterquiz die hij de voorbije maand heeft gehouden rond het GKV-verleden, over het uitreiken van de prijs aan de winnaar het volgende (ik heb een en ander vetgedrukt):

Het geheel wordt uitgereikt op een passende locatie.  Eerst dacht ik aan de Theologische Universiteit aan de Broederweg in Kampen onder het toeziend oog van een geschilderde Schilder. Maar nog passender lijkt het om de prijs uit te reiken in het eigen GKV kerkgebouw, van de prijswinnaar bij het doopvont. Dat zijn twee vrijgemaakte vliegen in een klap. Want als de GKV-ers ergens voor opkwamen en -komen, is het wel voor de vrijheid van de plaatselijke kerkelijke gemeente en voor de doop als teken van een verbond dat God met mensen aan wil gaan.

Ik begrijp die vetgedrukte zin wel maar ervaar die tegelijk ook als vervreemdend, omdat het mijns inziens in grote mate zo niet meer werkelijk wordt beleefd door een nieuwe generatie gelovigen in de GKV (en ook een groot deel van en oudere generatie).

Ik denk dat we hier trouwens bij een belangrijk punt zitten als het gaat om de identiteit van de GKV: die wèrd sterk gestempeld door ‘verbond, doop, kerk’. Dat is inmiddels (al langere tijd) niet meer zo. En de vraag is: wat is er voor in de plaats gekomen? Waarin onderscheiden GKV-kerken zich van andere kerkverbanden? Is het waar wat een enthousiaste deelnemer van de Twitterquiz, PKN-collega Coen Wessel vandaag op zijn blog schreef:

De laatste jaren is de GKV hard op weg om een ‘gewone’ Protestantse kerk te worden en dat lijkt me heerlijk voor ze.