Voor mij is dit een definitie van een discipel (min of meer ontleend aan Dallas Willard):  “een discipel van Jezus ben je als je Jezus bewondert om zijn macht en wijsheid en goedheid, als je ernaar verlangt om steeds in zijn nabijheid te zijn om je door hem te laten leiden en helpen in alle aspecten van je dagelijkse leven, zodat je steeds meer wordt zoals hij”. Deze definitie leverde de volgende vraag op:

Prachtig, het beeld van leerling, bewondering voor Jezus, bij hem willen zijn! Maar dit roept ongewild ook een beeld van afstand, hoogte op. Kun je dit uitbreiden of aanvullen in je definitie naar eerst en vooral bouwen aan een levende relatie?

Een mooie vraag! Uiteraard gaat het in het discipelschap om een levende en persoonlijke relatie met Jezus. Maar ik merk dat ik het toch ook wel belangrijk vind om niet primair vanuit die persoonlijke, intieme relatie te denken, maar vanuit Jezus zelf en de bewondering die hij bij me wakker roept, het ontzag dat hij bij me losmaakt. Het beginnen met te spreken over ‘het bouwen aan een levende relatie’ kan ongewild ook leiden tot een hoog ‘Ik-en-mijn-Jezus’-gehalte. Maar Jezus is zoveel groter dan mijn levende relatie met hem (een relatie die bij tijd en wijle ook helemaal niet zo levend is). Als we geloven dat in Jezus God zelf ons tegemoet komt, moeten we er van meet af aan ook op bedacht zijn en blijven dat in Jezus een vreemde God op ons afkomt, een God die altijd weer groter en anders is dan we denken, een God die zich niet in beelden laat vangen. Zeker: Jezus is een vriend en ik ben als discipel zijn vriend. Maar Jezus is ook: vreemdeling, machtige koning, heerser, schepper, geïncarneerde wijsheid Gods, meester.

Discipelschap dat niet begint bij een diepe bewondering en een diep respect voor de Zoon van God kan verworden tot een individualistisch onderonsje, een relatie die gespeend is van diep ontzag, eerbied, vreze des Heren. Laat er dus inderdaad ook maar wat afstand zijn, enig hoogteverschil, want dat geeft reliëf aan de bijzondere relatie die Jezus aangaat met zijn discipelen.

Niet alleen bij God zelf, de HEER, is er sprake van een spanningsvolle verhouding tussen afstand en nabijheid, verhevenheid en intimiteit – die spanningsvolle verhouding moet ook doorwerken in de verbondenheid tussen de meester en zijn discipelen. En vergeet ook nooit: niet ik bouw primair aan mijn levende relatie met de meester, maar de meester bouwt primair aan een levende relatie met mij.