Wanneer het woord ‘discipelschap’ valt, wordt vaak ook vanuit weerstand gereageerd. Zelf associeer ik het woord discipelschap eerlijk gezegd ook primair met ‘discipelschapstraining’ (waarvan ik er nooit een heb gevolgd) en daarmee met een nogal activistische, gedisciplineerde en ook nogal agressieve manier van groeien in je christen zijn.

Discipelschap ter sprake brengen in de kerk betekent ook zonder meer dat je de vraag wakker roep of dat nu wel nodig is. We zijn toch al christenen? We hoeven ons toch niet in te spannen om gered te worden? Kom je zo niet uit bij meerdere soorten christenen: discipelen die ingaan op de uitdagingen van het evangelie van Jezus (dat zijn dan betere christenen), en gewóne christenen die vooral verlangen om getroost te worden (en met rust gelaten te worden)?

Rond de term discipelschap moet dus vaak ook nog wat ruimte gecreëerd worden en vooroordelen moeten worden benoemd en besproken. Dallas Willard doet dat op welsprekende wijze in veel van zijn publicaties. Ik heb nu naast mijn toetsenbord zijn boek ‘The Great Omission.  Reclaiming Jesus’ Essential Teachings on Discipleship’ open liggen. Het is een verzameling artikelen. Het eerste artikel heeft als titel: ‘Discipleship. For Super Christians Only?’

In dat artikel stelt hij dat de kerken in het Westen minstens enkele decennia discipelschap niet tot een voorwaarde voor christen zijn hebben gemaakt. Je hoeft geen  discipel te zijn (of de intentie te hebben er een te worden) als je christen wilt worden. En je kunt ook rustig christen blijven zonder enig teken te vertonen van groei in discipelschap. Discipelschap is een optie. Kerken zitten vol met christenen die geen discipel zijn.

Dat is vrij scherp waargenomen. Op twee manieren: vrij scherp omdat de praktijk van het kerkelijke leven het niet gemakkelijk maakt om Willards waarnemingen te ontkennen. Vrij scherp ook omdat het beeld misschien ook té somber is. Het is waar: ook in mijn kerkelijk context wordt weinig over discipelschap gesproken, maar ik struikel wel over de kerkleden die een hartelijke verlangen hebben om als Jezus te zijn en hem te volgen. Daarbij wordt zelden of nooit expliciete discipelschapstaal gebruikt, maar de werkelijkheid waarover ‘discipelschap’ gaat is er wel degelijk. Want wat zijn er veel christenen en kerkmensen die met vallen en opstaan kind van de Vader willen zijn, Jezus willen volgen in alles en zich willen laten leiden door de Geest, en die daar ook bewust en doelgericht mee bezig zijn.

In de kerk aandacht vragen voor de noodzaak van een discipelschapscultuur betekent mijns inziens daarom ook allereerst: kijken naar wat God al aan het doen is. Zonder dat woorden als ‘discipelschap’, ‘discipel’ en ‘navolging’ christenen voorin de mond bestorven liggen is er wel degelijk heel veel geloofspraktijk waarvan je kunt zeggen: hier is iemand bezig om als discipel van Jezus te leven en te groeien.

Desalniettemin is het vreemd dat de term discipelschap een niet veel prominentere plaats inneemt in het kerkelijke leven. Dallas Willard schrijft: ‘Het Nieuwe Testament is een boek over discipelschap, geschreven door discipelen en bestemd voor discipelen van Jezus Christus.’ En waar de term ‘christen’ in het Nieuwe Testament drie keer wordt gevonden, komen we de ‘discipel’ 269 keer tegen.

We hebben taal nodig om een werkelijkheid beter in beeld te brengen (of te krijgen). Het boek van Mike Breen ‘Een cultuur van discipelschap’ investeert juist veel op dat punt: een taal ontwikkelen die ons (beter) helpt om de praktische realiteit van het discipel zijn te benoemen, te beleven en te ontwikkelen.