ondertussenheidPas onlangs maakte ik kennis met het (voor mij) nieuwe woord ‘ondertussenheid’. Ik vond namelijk een uitnodiging van EA-EZA in mijn mailbox waarin ik werd uitgenodigd om op 5 juni een congres bij te wonen over ‘De evangelische beweging in de ondertussenheid‘.

De term ‘ondertussenheid’ komt uit de Trendrede 2015 en is er de aanduiding van dat we leven in een periode van verandering tussen twee systemen of tijdsgewrichten in. We weten wat niet meer werkt en welke overtuigingen we moeten loslaten, maar waar het naartoe moet of gaat is nog niet duidelijk.

Het hoeft niet veel betoog dat het begrip ‘ondertussenheid’ ook naadloos aansluit bij de situatie waarin de Nederlandse kerken zich bevinden. Het oude is voorbij maar het nieuwe is nog niet gekomen. We hebben wel ideeën van waar het heen gaat of zou moeten gaan, maar nu overheerst nog de onzekerheid en de onduidelijkheid. Lukt het eigenlijk al echt om wat losgelaten moet worden ook echt los te laten?

Laat ik bij deze ‘ondertussenheid’ enkele vragen stellen om niet te blijven hangen in de ‘ondertussenheid’ van kerkelijk-organisatorische en kerkelijk-culturele veranderingsprocessen waar we al dan niet goed raad mee weten.

1. Nu we toeleven naar het vieren van het Hemelvaartsfeest (donderdag 14 mei) moet ik bij ‘ondertussenheid’ ook meteen denken aan wat de leerlingen van Jezus in de ondertussen-tijd van Hemelvaart naar Pinksteren deden: samen bidden, vurig en eensgezind zelfs (Handelingen 1:14). Is dat niet wat de kerk in de ‘ondertussenheid’ vooral te doen staan: bidden?

2. Zou in de ‘ondertussenheid’ van het kerkelijk leven ook deze notie van Bonhoeffer nieuwe betekenis kunnen krijgen: ‘bidden, wachten en het goede doen‘?

3. Is het misschien veelzeggend dat theorie en praktijk van discipelschap vandaag de dag zoveel aandacht krijgt? Want is niet precies dát het wat we in de ‘ondertussenheid’ in elk geval wel zeker weten: dat we geroepen zijn om in ons dagelijkse leven Jezus te volgen?

4. Al eerder schreef ik iets over het monastieke verlangen. Zou dit verlangen – dat zich juist in de ‘ondertussenheid’ van het kerkelijke leven lijkt te intensiveren – zou dit verlangen naar eenvoud, concentratie, gevormd worden door het Woord, gastvrijheid, samen eten, nederigheid en toewijding niet een richtingwijzer kunnen zijn. Zou het zo kunnen zijn dat kerken die op weg zijn naar een onzekere kerkelijke toekomst zich het best kunnen concentreren op aloude, klassieke, door de tijd beproefde en bewezen praktijken? Zou de ‘ondertussenheid’ ons niet kunnen leren dat we, als we als kerken toekomst willen hebben, ons op het (monastieke) verleden moeten concentreren?