churchwindowRuim een jaar geleden (dinsdag 22 januari 2008) schreef ik op mijn oude blog een post over ‘Gemeente-zijn en gemeente-stichting’ die nogal wat reactie opriep:

De hele gemeentestichtingsbeweging en het emerging church gebeuren heeft een geur om zich heen hangen van: ‘dit is toch het eigenlijke werk, de gevestigde kerken doen niks anders dan voor zichzelf zorgen en de tuin een beetje bijhouden’. Nu is het ontegenzeggelijk waar dat er in de gevestigde kerken heel veel naarbinnengekeerdheid is die haaks staat op Jezus’ verlangen dat nog velen hem zullen leren kennen. En dat wordt terecht pijnlijk aangeraakt door de dynamiek van gemeentestichting en emerging church. Maar andersom is er wel eens wat weinig oog, naar mijn indruk, voor de geestelijke nood en het geestelijke verlangen dat er ook binnen de gevestigde kerken is van gelovigen (maar ook on-gelovigen, bijna-gelovigen, bijna-niet-meer-gelovigen etc.) die verlangen naar een werkelijk kennen van Christus, die verlangen naar echt geestelijke zorg voor hun ziel. Zouden we daar niet minstens evenveel energie en bezinning in moeten steken als in gemeentestichting en emerging denkprocessen?

Op de weblog van Nico-Dirk van Loo werd gereageerd en gediscussieerd: Jos heeft jeuk. Daar leverde ik deze bijdrage:

Ik heb mijn jeuk c.q. kriebel verwoord omdat er in mijn beleving (en die is subjectief en individueel) heel veel aandacht (in de pers en op weblogs etc.) is voor nieuwe vormen van kerk-zijn als alternatief voor bestaande kerken, terwijl er naar mijn idee weinig aandacht is voor de vraag: hoe kunnen voorkomen dat we in loopgraven verzeild raken waardoor we de unieke kans missen om samen op te trekken in een zoektocht naar solide en fluïde vormen van kerk-zijn in de 21ste eeuw!

Dat is wat me drijft. En ik geef toe dat ik daarin wat prikkelend heb geformuleerd om te proberen die boodschap over te brengen. Ik wil de diepe frustratie van vele volgelingen van Jezus vanwege de onbeweeglijke soliditeit van gevestigde kerken niet bagatelliseren, maar echt beluisteren; en ik herken die frustratie ook wel bij mezelf (maar ik heb in mijn positie als predikant denk ik – gelukkig – meer mogelijkheden om binnen een gevestigde kerk verschil te maken, en kan het er dus ook langer uithouden; dat laatste is overigens te negatief geformuleerd – ik voel me nog altijd zeer thuis in de gevestigde kerk, en frustrerende ervaringen geven niet de doorslag in mijn beleving).

Als Johan zegt dat ik in een rouwproces zit, dan wil ik dat graag even op me in laten werken. Het rouwproces begint namelijk met de ontkenningsfase, en als ik Johan zie schrijven: “Er is nog plaats voor bestaande kerken, maar ik denk dat we al aan een sterfbed staan van een oude patient die al heel lang ziek is. Genezing is natuurlijk mogelijk, maar een natuurlijke dood is waar we ons op voor moeten bereiden. Over twintig jaar zullen er weinig kerken meer zijn.” – als ik dat lees en tot me door laat dringen, dan heb ik inderdaad de neiging om dat ten stelligste te gaan ontkennen, zoals mensen die net te horen hebben gekregen dat een geliefde is overleden: ‘Het is niet waar! Het kán niet waar zijn!’ Dat duidt op rouw.

Echter, als ik naast een dode geliefde sta, dan zie ik daadwerkelijk een levenloos lichaam, een lijk: er zit geen leven meer in, en hoe ik ook hoop dat hij of zij toch weer begint te ademen (en soms geloof ik het haast: ‘Zie ik daar toch niet de borst bewegen?’), de realiteit moet gaan landen dat dat niet zal gaan gebeuren. Nooit meer.

Maar als ik de (gevestigde) kerken zie, dan zie ik wel veel dorheid en doodsheid, maar niet alléén maar dorheid en doodsheid: er is in de gevestigde keren ook veel nieuw leven, veel jongeren ook die tegen de trend in zeggen: ‘doe maar een beetje gewoon, ik vind het heerlijk om op zondagmorgen wat rust te hebben en even verlost ben van het snelle, flitsende en eigentijdse gebeuren waarin ik dag in dag uit zit, en waar ik doormoe van word’, en ook heel veel verlangen om juist in de bestaande kerk te komen tot nieuwe, meer fluïde vormen van kerk-zijn, die verbonden worden met de meer solide vormen.

Misschien zie ik wel een dal vol dorre doodsbeenderen (Ezechiël 37), maar ik heb hoop, omdat ik geloof in de Geest: “Jullie zijn mijn volk, en jullie zullen beseffen dat ik de HEER ben als ik je graven open en jullie uit je graven laat komen. Ik zal jullie mijn adem geven zodat jullie weer tot leven komen, ik zal jullie terugbrengen naar je land, en jullie zullen beseffen dat ik de HEER ben. Wat ik gezegd heb, zal ik doen – zo spreekt de HEER.”

De adem van God is niet alleen voelbaar in nieuwe vormen van kerk-zijn, maar ook in de oude vormen. Om het maar persoonlijk te houden: ik ben binnen de gevestigde kerk tot geloof gekomen (en velen met mij). God is mijn Vader, en de kerk is mijn moeder (naar een krasse uitspraak van de kerkvader Cyprianus: ‘Wie de kerk niet als moeder heeft, kan God niet tot Vader hebben’). En ik vind het niet gemakkelijk als die kerk dan dood wordt verklaard. Daarmee wordt overigens het beeld dat ik opwierp (“de hele gemeentestichtingsbeweging en het emerging church gebeuren heeft een geur om zich heen hangen van: ‘dit is toch het eigenlijke werk, de gevestigde kerken doen niks anders dan voor zichzelf zorgen en de tuin een beetje bijhouden’.”) in ieder geval niet wordt ontzenuwd.

Maar nogmaals, dit is wat me drijft: hoe kunnen we voorkomen dat we elkaar bestrijden waar we elkaar kunnen bemoedigen en elkaar zelfs bevestigen in ieders unieke roeping (met eigen accenten), zoekend naar verbinding tussen solide en fluïde vormen van kerk-zijn? Mensen, hoe kunnen we dat doen?

Lees ook nog de bijdrage van Rick Jansen: Gemeentestichting versus de kerk.

Ik herhaal dit hier weer even (niet omdat ik het nu nog weer hetzelfde zou zeggen) omdat komende donderdag het symposium Pionieren voor het koninkrijk plaats vindt. Er worden twee boeken over nieuwe manieren van kerk-zijn gepresenteerd. Prachtige, boeiende, persoonlijke, prikkelende boeken die het waard zijn om gelezen te worden door alle liefhebbers van het koninkrijk, of ze zich nu focussen op bestaande kerken of nieuwe kerken.