Ik zou nog een vervolg schrijven op de blogpost over J.G. Woelderink. De vorige eindigde ik met deze gedachten: ‘er zijn ook een paar schaduwzijden die ik sterk zie doorwerken in de gangbare doopopvattingen van gereformeerd-vrijgemaakte christenen. Dat gaat over a) het in dit leven niet boven het zondaar-zijn uitkomen en b) over de vraag of er in het christenleven wel zoiets bestaat als de vervúlling van Gods beloften.’ Omdat het tweede de basis legt onder het eerst ga ik nu vooral in op de vragen die er rond de belofte-opvatting gesteld kunnen worden. Ik laat C. Graafland (die het artikel over Woelderink schreef waaruit ik nu put) even zelf aan het woord (blz. 481-482):

[D]e vraag is, of wij binnen het kader van Woelderinks denken ooit kunnen weten en zeggen , dat wij wedergeboren zijn. Is het niet zo, dat we eigenlijk nooit verder kunnen komen, dan dat we de belofte van God geloven, waarin ook de wedergeboorte ligt opgesloten? Scherper nog geformuleerd: wij belijden niet dat wij wedergeboren zijn, maar dat wij geloven, dat wij wedergeboren zijn. Altijd gaat het via het geloven in de belofte. Ook het werk van de Geest in ons hart is geen (aanvankelijke) realisering van het heil, maar bedoelt de heerlijkheid der beloften te maken tot onze enige troost en sterkte. De belofte blijft ook dan belofte, zoals de Geest Zelf in ons de Geest der belofte is en blijft.

Even in eigen woorden: ons geloof klampt zich vast aan beloften (verzegeld in de doop) die ons hele leven beloften blijven, en dus niet werkelijk in vervulling gaan. Graafland schrijft direct daarna:

Deze lijn vinden wij bij Woelderink telkens terug. Ze geldt ook bij de rechtvaardiging. Het is niet zo, dat wij zijn gerechtvaardigd, maar wij geloven in de belofte van de rechtvaardiging. Niet: onze zonden zijn vergeven, maar wij geloven in de belofte, dat onze zonden vergeven zijn. Elke heilswerkelijkheid is belofte en geloofswerkelijkheid. Het komt ook nog bij de behandeling van het doopformulier op deze wijze ter sprake, dat niet wij ons Gods heil toeëigenen, maar de Heilige Geest doet dit aan ons, d.w.z. Hij schenkt ons het geloof, waardoor wij in Gods beloften geloven. En dat de Geest dat doet is ook weer belofte. Zo blijft het heil altijd in Gods hand. Het wordt nooit gerealiseerde genade als bezit in en van de mens.

Als je er al lezer nu nog bent, vind ik dat knap! 😉 Het gaat me hier er niet om dat we helemaal precies begrijpen wat Woelderink zei (ongetwijfeld zullen er ook wel uitspraken zijn die het nu geschetste beeld nuanceren), maar ik begrijp nu wel iets meer van wat ik in de klassieke gereformeerd-vrijgemaakte geloofsbeleving wel eens meen te ontwaren:  de beloften zijn allemaal prachtig en ze worden met een dankbaar hart omhelsd, maar dat dat zouden leiden tot een reële en aanwijsbare verandering in een mensenleven, tot gerealiseerde genade en wedergeboorte in een vernieuwd leven – dat lijkt wel eens wat afwezig te zijn in de geloofsovertuiging en de geloofsbeleving.

Vandaar ook , denk ik dan, dat er vaak zo onbegrijpend wordt gereageerd op medechristenen die werkelijk een geloofsvernieuwing doormaken. Dat is immers ook helemaal niet per se nodig. We hebben de belofte! En dat is genoeg, meer dan genoeg! En vandaar ook – even afgezien van de legitimiteit van de geloofsdoop in plaats van de kinderdoop – dat een geloofsdoop (‘overdoop’) zoveel reactie en emotie kan losmaken: we betreden daarin echt een andere wereld, die verder gaat dan het geloven in de rijke beloften van God.

Het bovenstaande is wellicht nogal theoretische en abstract. Toch helpt het mij om weer wat beter te zien waar de knopen zitten in het moeilijke gesprek in gereformeerd-vrijgemaakte kring (en ook breder). Dit is dus zo’n knoop: het valt ‘ons’ wellicht moeilijk om te geloven dat Gods beloften (verzegeld in de doop) écht, reëel, wérkelijk in vervulling kunnen gaan in dit leven, als voorschot op de volmaakte vervulling. We hebben wel de belofte van intense blijdschap en vreugde, maar die hoef je niet te ervaren, want het is immers een belofte!

En zo wordt ook duidelijk waarom deze uitspraak best vertrouwd in de oren klinkt: ‘men komt nooit boven het (gerechtvaardigd) zondaar-zijn uit’.