Missionair kerk-zijn is maar moeilijk meer weg te denken. Dat het niet goed lukt en dat het moeilijk is – dat zal elke betrokkene direct toegeven. Maar dat het eigenlijk niet hóeft – dát is een ongehoorde gedachte! Maar nu niet meer. Prof. Jakob van Bruggen voert een aantal argumenten aan die duidelijk maken dat missionair christen-zijn zeker een Bijbelse opdracht is, maar missionair kerk-zijn niet.

Juist omdat dit geluid zo tegendraads is, is het goed om de argumenten op ons in te laten werken. Ik probeer ze hieronder weer te geven.

(i) Concepten als missionaire kerk en diaconale kerk (door Van Bruggen ‘adjectievenkerk’ genoemd) mogen redelijk vertrouwd en vanzelfsprekend in de oren klinken, ze werden pas recent, in de jaren zestig van de 20e eeuw, ontwikkeld in voornamelijk hervormde kring (de naam van Hoekendijk moet hier genoemd worden). Deze theologische oorsprong is van belang.

(ii) De missionaire (en diaconale) kerk is nu vooral zo populair omdat het zo goed bij ons gevoel past. Maar sluit de missionaire kerk ook aan bij het Nieuwe Testament en de geschiedenis van de kerk?

(iii) Het goede nieuws van Messias Jezus is verspreid door de apostelen die overal gemeenten plantten. Toen dit fundament eenmaal was gelegd en er geen apostelen meer waren, kwam de focus anders te liggen: de gestichte gemeenten waren geroepen om op basis van het eenmaal gelegde fundament een nieuw offer voor God te zijn in de wereld.

(iv) De eerste opdracht van deze gemeenten is: bidden voor alle mensen, dat ze tot bekering komen. De tweede opdracht is: zo heilig en liefdevol leven dat lasterpraat van de zijde van ongelovigen wordt weerlegd.

(v) De NT-brieven bieden geen opdracht of belofte als het gaat om het bekeren van de buren of de stad. Wel is er de opdracht zich niet te schamen voor het evangelie en bereid te zijn tot verantwoording.

(vi) De omgeving van de kerk is de duisternis waarin men het licht moet zijn (en dus niet de maat of het doel van de huisstijl van de christelijke kerk). Dit licht is geen zoeklicht maar een kandelaar, geen bouwlamp maar eerder een kaarsje dat kan uitwaaien. De belangrijkste vraag is daarom allereerst, gezien de grote verdrukking: of de gelovigen zélf straks zullen mogen ingaan in de vreugde van hun Heer.

Van Bruggen schrijft zelf samenvattend:

“Gelovigen en gemeenten kunnen betekenis voor anderen krijgen – wanneer God het wil – door hun voorbede, hun gedrag en hun openlijk uitkomen voor hun hemelse Koning. Wanneer gelovigen zuinig zijn op het licht dat God in hen ontstak en erop bedacht zijn dat het niet uitwaait, kan God ook anderen tot dat licht brengen. Dat hopen en bidden we. Nergens in het Nieuwe Testament lezen we dat aan christenen later een verwijt zal worden gemaakt wanneer ze geen bekeerlingen gemaakt lijken te hebben. We lezen wel dat onze Heiland zich zal schamen wanneer wij ons voor Hem geschaamd hebben en niet durfden uit te komen voor zijn Naam. Het is aan ons als christenen om in de eenentwintigste eeuw vrijmoedig voor de dag te komen als burgers van een rijk dat in de hemelen is. Het is aan onze Here om dat al of niet te gebruiken (misschien zonder da wij het weten) bij zijn werk om anderen te trekken.”

En het volgende citaat, bijna aan het einde van het artikel, vat kernachtig en metaforische samen wat Van Bruggen wil zeggen (nadat de gemeente van Filadelfia ons ten voorbeeld is gesteld – Openbaring 3:7-13 – ‘ook al hebt u weinig invloed, u bent trouw gebleven aan wat ik heb gezegd en hebt mijn naam niet verloochend’):

“De gemeente die gebouwd is op het fundament van de apostelen en profeten mag ferm en fier en frank en vrij zijn op ontvangen belijdenis, lied en liturgie. Veel kan altijd anders, maar wie in een belegerde stad woont, moet niet steeds aan stadsvernieuwing doen: noodzakelijk onderhoudswerk is voldoende. Wees dankbaar dat je woont en veilig bent.”

Als ik de gedachten van Van Bruggen eerlijk heb weergegeven, komt zijn boodschap dus hierop neer (nu meer in mijn woorden dus wat subjectiever ingekleurd):

  • De apostelen markeren de tijd dat de kerk als kerk missionair moest zijn. Nu ze er niet meer zijn (als sinds het einde van de eerste eeuw dus) ligt er geen missionaire taak meer voor de kerk als kerk (wel voor christenen).
  • De kerk bevindt zich in een wereld die gekenmerkt wordt door duisternis en verdrukking. Ze heeft haar handen meer dan vol aan om haar leden vast te houden bij de verworven verlossing door Christus.
  • Het licht van de kerk is geen zoeklicht of bouwlamp (metaforen die proactiviteit impliceren) maar eerder een kandelaar of kaarsje (dit impliceert dat het licht vooral beschermd moet worden). Wees zuinig op het licht dat God ontstoken heeft!
  • De kerk zoals die zich in de loop van de eeuwen heeft mogen ontwikkelen op het door de apostelen eenmaal gelegde fundament moet vooral dankbaar zijn voor ontvangen belijdenis, lied en liturgie.

Kortom: het missionaire werk van de kerk als kerk is allang voltooid. Als God vandaag het getuigenis en de levensstijl van individuele christenen wil gebruiken, is dat aan hem. Er is in elk geval geen belofte aan verbonden.

Eerlijk gezegd moet ik dit allemaal nog wat op me in laten werken. Het klinkt heel anders dan wat ik juist het voorbije halfjaar heb geleerd van een andere bekende Bijbelwetenschapper: Chris Wright (volgens mij komt de gedachte ‘Gods missie heeft een kerk’ bij hem vandaan). Ja, alle geluiden die de laatste jaren hebben geklonken rond kerkplanting, gemeentestichting en het missionair revitaliseren van kerken worden hier ontdaan van hun basis.

Het antwoord op de vraag of dat terecht is laat ik op dit moment nog maar even open.