Op zijn weblog geeft Boele Ytsma al een fragment uit zijn nog te verschijnen boek ‘Authentiek. De zoeker en het verlangen’. Boele geeft daarin woorden aan de verschillende betekenissen die ‘zoeken’ kan hebben:

Is zoekend geloven een fase in geloven? Eerst zoek je en weet je het allemaal niet zo zeker, eerst moet je nog ontdekken en leren, maar dan groei je steeds verder, totdat het zoeken voorbij is. Je weet het nu zeker: je hebt het gevonden of – een geliefde religieuze omschrijving – je bent gevonden. Zoekend geloven is dan de eerste klas van de geestelijke leerschool en ‘zeker weten’ is de hoogste klas.

Of is zoekend geloven te begrijpen als een beetje geloven? Soms wel, soms niet. Je gelooft wel dat er iets is, maar hoe en wat weet je niet. Het voltooid deelwoord ‘zoekend’ kan dan ook vervangen worden door twijfelend of aarzelend. Het doet denken aan mensen die niet zo sterk in het leven staan, die altijd aarzelen, aan alles twijfelen en geen besluiten kunnen nemen. Nooit helemaal volwassen geworden, mannen en vrouwen zonder ruggengraat.

Het fragment eindigt zo:

Steeds vaker denk ik dat zoekend geloven voor mij persoonlijk iets heeft van een pleonasme: wat zou geloven anders zijn als het niet zoeken is? Wat zou het geloven anders moeten zijn als het niet een open houding is? Ook in de bijbel wordt de gelovige vaak geschetst als iemand die op zoek is naar God, niet als degene die God ‘op zak’ heeft. Als de monnik Anselm Grün zegt dat “een monnik niet iemand is die God al gevonden heeft, maar een mens die Hem zijn hele leven lang zoekt”, dan zal dat toch zeker voor elke gelovige gelden.

De thematiek van het zoeken levert de spannende vraag op wat ‘vinden’ en ‘gevonden hebben’ of eventueel ‘gevonden zijn’ dan eigenlijk voor betekenis hebben. De voorkeur voor een ‘zoekende’ houding kan impliceren dat mensen die menen dat ze gevonden hebben (of gevonden zijn) worden gezien als mensen die God ‘op zak’ hebben. Maar is dat ook zo? Is het wel vruchtbaar om een zekere mate van tegenstelling te creëren tussen ‘zoeken’ en ‘gevonden hebben’ te creëren? Moet het accent op de open en zoekende houding leiden tot een zekere schaamte bij gelovigen die ook een ‘zeker weten’ en een ‘vast vertrouwen’ in hun geloofservaring kennen?

Ik vind in dit verband Psalm 63 mooi:

God, u bent mijn God, u zoek ik,
naar u smacht mijn ziel,
naar u hunkert mijn lichaam
in een dor en dorstig land, zonder water.

In het heiligdom heb ik u gezien,
uw macht en majesteit aanschouwd.
Uw liefde is meer dan het leven,
mijn lippen zingen uw lof.

U wil ik prijzen, mijn leven lang,
roepend uw naam, de handen geheven.
Dan wordt mijn ziel verzadigd met uw overvloed,
jubel ligt op mijn lippen, mijn mond zal u loven.

Het kan tegelijk waar zijn: God zoeken en hem gezien hebben.

En dan toch ook weer zoeken om hem weer te mogen zien, anders dan de vorige keren misschien. En soms ook ontdekken dat je hem even niet kunt vinden.