In mijn boekenkast staat een boek met de titel: ‘De toeleidende weg tot Christus’ geschreven door ds. C. Harinck. Dat boek gaat ook over ‘Mensen bij Jezus brengen’. De taal is anders. De insteek is anders. Maar in zo’n boek klopt hetzelfde hart: een hart dat ernaar verlangt dat mensen bij Jezus komen.

Mensen bij Jezus brengen klinkt misschien wat eenvoudig, misschien ook wel wat ‘evangelisch’. Maar het zinnetje legt tegelijk een diepe wereld open die ook mee wil klinken als ik mijn missie op deze noemer breng. De taal en de insteek zijn anders. Lees maar even mee op de achterflap:

Is er voor verloren zondaren een weg die tot Christus leidt? Is deze weg voor ieder mens hetzelfde? Is ellendekennis de voorwaarde om tot Christus te komen? Wordt door te spreken over een ’toeleidende’ weg tot Christus het geloof niet geblokkeerd?

De allerlaatste paragraaf in het boek heeft als titel: ‘Zielen tot Christus leiden’. Zie je de inhoudelijke overeenomst met ‘Mensen bij Jezus brengen’? De eerste zinnen van die paragraaf luiden zo (blz. 228-229):

Het onderzoek naar de toeleidende weg tot Christus heeft ons geleerd, dat God hierin met mensen verschillende wegen gaat. Het einddoel van de weg is echter altijd Christus. Daar moet de weg heenleiden. Het aan de orde stellen van de toeleidende weg tot Christus, mag nooit gebruikt worden om barrières op te werpen voor zondaren in het komen tot Christus. De toeleidende weg is juist bedoeld om zondaren als bij de hand te nemen en tot Christus te leiden. Het is de opdracht van elke evangeliedienaar, wat wij lezen van Andréas met betrekking tot zijn broer Petrus: ‘En hij leidde hem tot Jezus’ (Johannes 1:43).

Het boek eindigt met dit verhaal (blz. 235-236):

In Schotland was een vrouw, die aan het avondmaal begeerde deel te nemen. Zij moest daarom van de kerkenraad een avondmaalspenning ontvangen. De kerkenraad ondervroeg haar daarom aangaande haar bekering, en zoals dat toen in Schotland het belangrijkste werd geacht, ‘hoe Christus en haar ziel met elkaar verenigd waren geworden’. Zij kon de onderzoekende vragen van de ouderlingen niet goed beantwoorden. In verlegenheid gebracht zei ze ten slotte: ‘Hoe Christus in mijn hart gekomen is weet ik niet. Of Hij door de deur is gekomen of een gat in de muur gemaakt heeft, ik weet het niet. Wat ik wel weet, is dat Hij er vroeger niet was en nu de hoogste plaats in mijn hart heeft’.