Bij mijn voorbereidingen voor de preek over Psalm 104 vers 24 die ik komende zondagmiddag houd in een dienst waar het water rijkelijk (maar wel met gerefomeerde mate) zal vloeien over de hoofdjes van twee pasgeboren kinderen, moest ik weer denken aan het prachtige gedicht van Koos Geerds met de titel ‘Gods element’. Voor zover ik me herinner (maar wie me verbeteren kan, moet het zeker niet nalaten) werd het destijds voor het eerst gepubliceerd in de bijlage van het Nederlands Dagblad. Het leverde direct ingezondens op omdat het gedicht onvoldoende eerbied voor God zou tonen. Het eindigde dan ook met deze zin: ‘Diep in zijn hart is God een ouwe zeepiraat.’ En God hield volgens de dichter ook nog van donderjagen, kietelen en pootjebaden. Kortom, een meesterlijk gedicht dat nieuwe taal zocht om te spreken over God.
Koos Geerds was mijn leraar Nederlands in Zwolle (Greijdanuscollege). Ik herinner me zijn karakteristieke stem heel goed, evenals zijn passie voor poëzie en voor de Nederlandse taal én zijn raad (toen ik op mijn karakteristieke ongeduldige manier reageerde op de leerling die naast mij zat): ‘Jos, jij moet maar geen leraar worden.’
‘Gods element’ speelde ook een rol in mijn proefschrift ‘Veni Creator Spiritus. De meditatie en het preekproces’. Daarin schreef ik een hoofdstuk over de taal van de preek, waarbij ik ook aandacht vroeg voor de meditatieve c.q. poëtische taalvorm in de preek. Dat deed ik aan de hand van drie regels die ik zo tegen het einde van ‘Gods element vond’:
God heeft het land aan de woestijnen,
aan droge, saaie, humorloze praat,
aan preken waar geen letter poëzie in staat;
Wie de kunst van het preken wil beoefenen kan niet om poëzie en het poëtische taalspel heen. Ik schreef daarover:
Poëzie wil een nieuwe kijk bieden op de werkelijkheid door een nieuwe taal te spreken, poëzie wil nieuwe betekenis scheppen, waarheid en werkelijkheid ontdekken en onthullen door middel van nieuwe beeldspraak. Deze (beslist niet uitputtend bedoelde) typering van poëzie laat zien hoe nauw preek en poëzie met elkaar samenhangen: ook in de preek gaat het er immers om dingen nieuw te zeggen en nieuwe dingen te zeggen.
En na het weergeven van de bovengenoemde drie regels vervolgde ik:
Geerds brengt hier poëtisch onder woorden wat ik hierboven heb uitgedrukt in de stelling dat in de preek het poëtische taalspel niet mag ontbreken. Dat betekent zeker niet dat elke preek een gedicht of een citaat uit een gedicht moet bevatten. Het betekent evenmin dat de homileet preken moet houden die zich qua taalgebruik kunnen meten met kwalitatief goede poëzie, want een preek is geen gedicht. Het betekent wel dat preken (in elk geval op bepaalde momenten) verrassend en ontdekkend en vernieuwend moeten zijn doordat er een nieuwe taal gesproken wordt. De dichtregels van Geerds refereren aan een homiletische realiteit van preken die geen letter poëzie bevatten, die droog en saai zijn, die een abstracte en begripsmatige sfeer ademen, die niet verrassen omdat er voornamelijk clichés worden gedebiteerd, die voorspelbaar zijn en waarin geen levend water stroomt. Aan dergelijke preken heeft God het land. Dat is een ontdekkende, haast shockerende uitspraak. Maar wie ziet hoe poëtisch grote delen van Gods openbaring zijn, wie tot zich door laat dringen hoezeer het water van het Woord van beelden wemelt, wie merkt hoe vaak Gods hand-Schrift dichterlijke trekken vertoont, die kan zich aan de waarheid van deze onthullende regels poëzie niet onttrekken, en de homileet zal ook poëet willen worden en in de woestijn van landerig, vervlakkend en dor taalgebruik oases scheppen waar verbeelding stroomt, taal zich verdiept en woorden bloesems worden.
Als je het hele gedicht nu wilt lezen (en dat wil je), kijk dan hier: Gods element.
11/06/2011 op 00:43
Beeldende en uitdagende poezie is het zeker.
En toch kan ik me wel iets voorstellen bij de kritiek die er toen in het ND kwam. Poezie of niet, Geerds doet hier uitspraken over wie God is en wat Hij van dingen vindt. Zulke uitspraken moeten wel passen bij Gods zelfopenbaring. Dingen over God zeggen die Hij niet zelf gezegd heeft, en dat ook nog op joviale toon, is riskant.
“God heeft het land aan … preken waar geen letter poezie in staat.” Prachtig woordspel, maar is het ook waar? Is de aanwezigheid van poezie een vereiste voor een preek die Gods goedkeuring heeft? Daar geloof ik niks van. Nee, ik houd niet van dorre preken, en ik waardeer predikanten die humor, woordspel, en beeldende taal een plaats geven. Maar de predikant die dat niet kan brengt nog steeds woord van God.
De nadruk op poetische taal herinnert mij aan Klaas Heeroma’s boek, “Nader tot een taal-theologie”, waarin hij dichters boven dominees plaats, omdat dominees worden alleen maar rondspreken terwijl dichters het verder brengen; hij noemt op Schrift vastgelegde openbaring dood en begraven, en ziet dichters als mensen die het woord doen opstaan en het leven inblazen.
Nu zal Geerds dat allemaal niet zo bedoelen, maar zijn gedicht zit wel op die lijn. We moeten oppassen dat we “nieuwe” ideeen en woorden niet gaan waarderen boven de oude openbaringswoorden. En het moge dan zo zijn dat een dominee uit de schat van Gods woord oude en nieuwe dingen opduikt, maar laten die nieuwe dingen alsjeblieft wel teruggaan op die oude openbaring.
15/06/2011 op 20:59
Welja. Neemt iemand het eens op voor de poëzie (go Jos!), komen er gelijk principiële bezwaren. Wat is er nou helemaal mis met dat idee van Heeroma? Protestanten moeten de papieren paus ook eens durven loslaten!
17/06/2011 op 16:58
Tijssen,
Ik heb niks tegen poezie. Ik ben voor poezie die opvallend, verrassend, uitdagend is. Gebruik het vooral in preken, artikelen, enz. “Spreek onder elkaar in psalmen, lofzangen, geestelijke liederen,” daagt de Bijbel ons uit. Meer gedichten, minder beschouwingen? Mij best.
Maar net als alle communicatie heeft poezie inhoud, die juist of onjuist kan zijn. Als poezie gebruikt wordt om over God te spreken, laat het wel een correct beeld van God neerzetten, en op opbouwende wijze. Is God “diep in zijn hart een ouwe zeepiraat”? En als dat zo zou zijn, is de gemeente er bij gebaat om het zo te horen? Daar zet ik vraagtekens bij.
En wat Heeroma betreft: Zijn taaltheologie verschilt op wezenlijke punten van de traditionele christelijke theologie. Ik geloof dat de traditionele theologie aan haar kant heeft en Heeroma’s theologie niet. Ik denk zelfs dat Jos dat met mijn eens zal zijn. Mijn kritische noot is gericht op een bepaald gebruik van, een bepaalde visie op poezie; ik meen dat die kritische noot zinvol is omdat Heeroma c.s. sinds de jaren ’60 veel invloed hebben gehad op hoe men in de protestantse kerken poezie doet.
Ik zal mijn punt positief formuleren: Kunnen dichters als Geerds, kunnen predikanten zoals Jos poezie schrijven en gebruiken die niet alleen verrassend, inspirerend is maar ook volop resoneren met het theologisch erfgoed van de kerk en de spiritualiteit van de gemeente?
Ik geloof dat het antwoord “ja” is.
17/06/2011 op 17:28
Beste Arjen,
Dank voor je meedenken! Ik vind het gedicht van Geerds zelf in alle opzichten prachtig en op verschillende punten spannend, in de zin van: er zit spanning tussen de taal die de Bijbel spreekt en de taal die de dichter kiest (of kiest de taal de dichter?). Maar dat mag wat mij betreft en is zelfs nodig. God is altijd weer anders dan we denken, ook nog weer anders dan wat we in de Bijbel horen omdat we oook daar niet met een uitputtende openbaring te maken hebben.
Wel vind ik je vraag ‘is de gemeente er bij gebaat om het zo te horen?’ een terechte vraag. Afgelopen zondagmiddag heb ik – in een preek over Psalm 104 waar het ook over de zee gaat – ongeveer de helft van het gedicht voorgelezen (twee passages) en heb ik er bewust voor gekozen om de laatste zin niet te lezen (de laatste vijf zinnen) omdat ik het legitiem vind als anderen wél bezwaren hebben tegen een dergelijke metafoor. Daar wil ik de (receptie van de) preek dan liever niet mee belasten.
Hartelijke groet,
Jos