Discipelschap als kernkwaliteit

Vorige week donderdag was er in Doorn een studiedag rond discipelschap: een theologische peiling, georganiseerd door het IZB. Het was mooi om erbij te zijn. Ik heb genoten van de verrassende en ook tegendraadse theologische inzichten. Het pleidooi voor nederigheid onderstreep ik graag. En het het woord ‘Self-forgetfulness’ zal ik nooit weer vergeten.

En toch vond ik het per saldo een wat vervreemdend gebeuren. Daarover heb ik de voorbij dagen lopen nadenken. Dat mondt nu uit in de reflecties die ik hier doorgeef, niet als een soort eind-conclusie, maar als een tussen-balans.

1 Discipelschap als valkuil?

Ging de dag wel over discipelschap? Ik vraag het me af. Ik hoorde namelijk hoegenaamd niets over leerprocessen en over gehoorzaamheid. En ook niet over het ‘maken van discipelen’ (de onmisbare missionaire dimensie van discipelschap) en over discipline. De beide hoofdsprekers (Brian Brock en Stephen Cherry) staken niet onder stoelen of banken dat ze eigenlijk niet zoveel met (het woord) discipelschap hadden. In mijn beleving was allergie voor ‘discipelschap’ nogal overheersend aanwezig. Met bovenstaand plaatje probeer ik dat te analyseren. Ik maak gebruik van de breed bekende theorie over kernkwaliteiten van Daniel Ofman. Ik heb prachtige en belangrijke dingen gehoord over de ‘uitdaging’ die er beslist is als we aandacht geven aan discipelschap. Want de ‘valkuil’ is heel herkenbaar aanwezig in de praktijk van het en het gesprek over discipelschap: activisme, werkheiligheid en doe-het-zelf-geloof. Het leek er een beetje op dat de sprekers daar aan dachten als ze spraken over ‘discipelschap’.

2 Praktisch- of systematisch-theologisch?

De studiedag bood een theologische peiling. Dat is buitengewoon waardevol. Want zo komen we zaken op het spoor die in de kerkelijke praktijk van discipelschap zomaar buiten beeld verdwijnen. Maar het ging wel vooral om een systematisch-theologische peiling. Is dat voldoende? Hebben we niet ook en misschien wel vooral een praktisch-theologische peiling nodig? Zo’n praktisch-theologische peiling heeft meer dan een systematische-theologische peiling gevoel voor de kerkelijke urgentie die er is rond deze thematiek. Het gevoel dat de dag bij mij naliet was: wat bevat onze theologische en liturgische traditie toch een rijkdom rond ‘discipelschap’ (in de betekenis van de ‘uitdaging’ in bijgaande afbeelding) en laten we vooral oppassen voor discipelschap (gezien door de bril van de ‘valkuil’ in de afbeelding).

3 Indicatief of imperatief?

De dag gaf wat mij betreft ook weer voeding aan de gedachte dat we als gereformeerden/protestanten nog steeds niet goed uit de voeten kunnen met de tweeslag rechtvaardiging-heiliging, of in andere termen: indicatief-imperatief. Het slotverhaal van Edward van ’t Slot (dat ik niet hoorde, maar waarvan ik een schriftelijke versie mocht inzien, met dank aan de auteur!) bevat ongelooflijk veel wat ik prachtig en belangrijk vind als het gaat om de praktijk van het het gesprek over discipelschap. De gedachte dat discipelschap niet over de christen gaat maar over Christus is me uit het hart gegrepen. Maar zou het verhaal ook zo geschreven en gehouden kunnen zijn als de leidende Bijbeltekst niet de indicativische uitspraak van Jezus ‘U bént het licht voor de wereld’ (Matteüs 5: 14-16a) was geweest, maar bijvoorbeeld: ‘Wie mij wil volgen moet zichzelf verloochenen en zijn kruis op zich nemen’, ‘Ga op weg en maak discipelen’, ‘Geloof zonder werken is dood’? In dat soort uitspraken (die te verhonderdvoudigen zijn als we het Nieuwe Testament lezen) overheerst de imperatief. Natuurlijk: de indicatief is nooit ver weg, ligt er altijd als dragende grond onder. Maar de indicatief slokt de imperatief nooit op. Oftewel: het theologische gesprek over discipelschap heeft het nodig dat er een gezonde visie aan voorafgaat op de verhouding rechtvaardiging-heiliging, indicatief-imperatief, geloof-gehoorzaamheid. Het gesprek over discipelschap lijkt zich nu, als de theologische diepgang wordt gekozen, toch terug te trekken op discipelschap-als-rechtvaardiging, discipelschap-als-indicatief, discipelschap-als-geloof.

4 Vormen of vergeten?

Brian Brock hield zijn verhaal onder de prikkelende titel: ‘Discipleship: Forming or Forgetting the Self?’ Een of-of vraagstelling dus. Met een duidelijke uitkomst: we moeten ver weg blijven van discipelschap als ‘Self-formation’. Daarmee wordt dus gewaarschuwd voor de ‘valkuil’ van discipelschap, wordt een theologische ‘uitdaging’ geformuleerd die van grote waarde is, maar wordt over discipelschap (als ‘kernkwaliteit’) dus eigenlijk niks gezegd. In het groepsgesprek dat ik bijwoonde en waar Brian Brock zelf ook bij was, heb ik gevraagd of er niet een weg is waarlangs ‘Self-forgetfulness’ kan leiden tot een proces van ‘formation’ waarin de Geest leidend is en de gelovige de ontvankelijke partij. Uit Brocks antwoord kreeg ik de indruk dat hij toch niet zoveel ruimte ziet voor een en-en- benadering. Brock heeft sowieso moeite met de thematiek van karaktervorming getuige de leestekst die we als deelnemers van de studiedag van tevoren kregen toegestuurd. Brengt aandacht voor deugden niet uiteindelijk een nieuwe gebods-ethiek, maar dan in een ander jasje, met zich mee? – is de vraag die Brock stelt. Een vraag die ik achteraf nog wel zou willen stellen aan Brock is deze: is ook ‘Self-forgetfulness’ niet een déugd, die om ontwikkeling vraagt, terwijl je een pleidooi voert tegen deugden?

5 Van programma’s naar ‘praktijken’

Als we iets hebben kunnen leren tijdens de studiedag, dan is het dat we erg moeten oppassen voor discipelschap-als-programma. Waar discipelschap als een nieuw programma over de gemeente wordt uitgerold komen we per consequentie terecht in de valkuil van discipelschap: menselijke maakbaarheid. Geen programma’s dus. Dat is voor mijzelf ook wel een belangrijk leermoment van het afgelopen anderhalf jaar waarin ik vrij intensief bezig ben geweest met de thematiek van discipelschap. Maar het is ook geen begaanbare weg om ons dan maar weer terug te trekken op degelijke theologie. Toen ik in de aanloop naar de studiedag er een blogje aan wijdde schreef ik:

De insteek is dus heel erg anders dan die tijdens de onlangs gehouden studiedag rond het boek van Mike Breen over missionair leiderschap. En al schrijvend zit ik bij mezelf nog steeds even te peilen wat ik er nu precies van vind. Want het klinkt allemaal heel vertrouwd, Europees, continentaal, bescheiden, nederig en intelligent. Ik hoef niet zoveel. Alleen theologisch meedenken en groeien in nederigheid. Ik vind het een verademing. Of is het een verarming en word ik vriendelijk doch vastberaden teruggeleid naar mijn (theologische) comfortzone?

Ik kan me toch niet aan de indruk onttrekken dat ik op de studiedag vastberaden en vriendelijk ben teruggeleid naar mijn theologische comfortzone van waaruit ik wat meewarig moet kijken naar alle (en al te) enthousiaste  (maar uiteraard goed bedoelde) inspanningen van allerlei mede-gelovigen om in de praktijk iets nieuws te gaan doen (c.q. te ontvangen) rond discipelschap.

Hoe dan ook, zelf zie ik een veelbelovend perspectief voor het vervolg van het gesprek over discipelschap in aandacht voor praktijken (‘practices’) zoals daarover bijvoorbeeld geschreven wordt door Dorothy Bass en Craig Dykstra in boeken als Practicing Our Faith en For Life Abundant, en door James K.A. Smith in Desiring the Kingdom. Het zal moeten gaan over ‘praktijken die karakters vormen’. En het zal zeer zeker ook moeten gaan over liturgie. Van Bert de Leede, die de opening van de studiedag verzorgde vanuit Johannes 15:1-17, noteerde ik deze uitspraak: ‘Woord en sacramenten, daar kun je mee toe!’ Inderdaad: Woord, Doop en Avondmaal vormen de kern-praktijken van de christelijke gemeente. Hier vinden we de bron voor leven als discipel: Jezus vertrouwen en volgen in je dagelijkse leven. Maar hoe dat in de praktijk dan precies gestalte krijgt, vraagt nog veel nieuwe bezinning.