Er laait momenteel een kleine discussie op rond de eerste doopvraag die in GKv-kerken gesteld wordt aan de ouders van een kind dat ten doop wordt gehouden. In het Nederlands Dagblad van vandaag (zaterdag 9 februari 2019) staat er een artikel over: Waarom de doopvragen dominees en ouders zwaar op de maag liggen. Ruim 8 jaar geleden, in oktober 2010, schreef ik over deze thematiek al een aantal blogposts die ik hieronder bij elkaar breng in de hoop dat ze een bijdrage leveren aan het gesprek.

Het kinderdoopformulier dat in gereformeerd-vrijgemaakte kerken in gebruik is, begint vanouds met de volgende zin:

Ten eerste: wij en onze kinderen zijn in zonde ontvangen en geboren. Daarom rust Gods toorn op ons zodat wij in het rijk van God niet kunnen komen, of wij moeten opnieuw geboren worden. Dit leert ons de onderdompeling in en de besprenkeling met het water.

Bij een recente hertaling is daar dit voor in de plaats gekomen:

Bij de doop word je in water ondergedompeld of met water besprenkeld. Op die manier wordt zichtbaar gemaakt dat je vuil bent in de ogen van God. Bij je geboorte ben je namelijk al belast met zonde. En God veroordeelt alle zonde. Je kunt het koninkrijk van God dan ook alleen binnenkomen als je opnieuw geboren wordt.

De eerste vraag die aan de doopouders wordt gesteld, luidt vanouds als volgt:

Belijdt u dat onze kinderen, hoewel zij in zonde ontvangen en geboren zijn en daarom aan allerlei ellende, ja zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen, toch in Christus geheiligd zijn en daarom als leden van zijn gemeente behoren gedoopt te zijn?

In de hertaling:

Erkent u dat uw kind zondig en schuldig ter wereld is gekomen en daarom aan allerlei ellende en zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen is, en dat hij toch in Christus voor God heilig is daarom als lid van zijn gemeente gedoopt behoort te zijn?

De laatste tijd merk ik dat zowel de beginzin als de beginvraag veel oproepen. Aan de ene kant zijn er kerkgangers en voorgangers die met passie en liefde in de (klassieke) gereformeerde traditie staan en hier iets heel wezenlijks verwoord zien, en die kritische vragen hierover lijken te zien als een breuk met gereformeerd geloven (in ieder geval met een belangrijk aspect daarvan).

Aan de andere kant zijn er mensen die (veel) moeite hebben met zowel de beginzin als de beginvraag omdat ze vinden dat hier een veel te eenzijdig en negatief mensbeeld (de mens als zondaar) wordt neergezet en dat dat bovendien gebeurt op een moment in een kerkdienst waar toch ook andere dingen als eerste gezegd zouden kunnen worden (wat met het oog op aanwezige niet-christenen en van-de-kerk-vervreemden ook zeer wenselijk zou zijn).

Ik worstel zelf ook met deze vragen. Of dat wat de beginzin betreft nodig is, is nog even de vraag. Want de nieuwere doopformulieren 2 en 3 (zoals die in de gereformeerd-vrijgemaakte kerken in gebruik zijn) beginnen op veel vrolijker toon: positief onderwijs over het geschenk en de opdracht van de doop door Jezus. Toch doemt dan een andere vraag op: ‘Waarom gebruik jij formulier 1 niet meer? Neem je de beginzin daarvan dan niet meer voor je rekening?’ Het lijkt soms alsof die beginzin van het klassieke gereformeerde doopformulier een sjibbolet is geworden voor gereformeerde rechtzinnigheid (wat het klaarblijkelijk niet kan zijn omdat er ook andere door de synode aanvaarde beginzinnen zijn).

Met dat ik dit allemaal schrijf, denk ik ook: waarom zit dit me zo dwars? Misschien speelt ook dit wel mee: waarom moet precies voorgeschreven worden welke zinnen en formuleringen ik als voorganger in een doopdienst uitspreek als er onderwijs wordt gegeven over de doop? Er zijn wellicht ook al collega’s die hier veel vrijer mee omgaan – zelf doe ik dat binnen een bepaalde bandbreedte ook – maar op een onbewaakt ogenblik kun je er toch weer op aangesproken worden en wordt een afwijking al snel geïnterpreteerd als afwijking van het gereformeerde spoor.

Maar laat ik proberen wat thetischer te gaan schrijven door deze vraag aan de orde te stellen: Waarom zijn er enerzijds gereformeerde christenen die zeer veel waarde hechten aan de beginzin van het oude doopformulier en zijn er anderzijds ook gereformeerde christenen die daar echt moeite mee hebben? Volgens mij moeten er vanuit twee perspectieven antwoorden worden gegeven, namelijk: 1. Theologisch-inhoudelijk, en 2. Communicatief-missionair.

Terugduwen in het doopwater

Eerst nu de theologische kant van het verhaal. Ik schets eerst twee uitersten. Er is aan de ene kant de mogelijkheid dat de kerk de mensen vastzet in hun zondaar-zijn. Elke zondag opnieuw word je aangezegd dat je maar een zondaar bent, dat je aan de lopende band zondigt en dat er niet veel verbetering te verwachten valt, want we zijn immers allemaal zondaars (en zelfs het kleine begin – dat echt minimaal is, verwaarloosbaar eigenlijk – is met zonde bevlekt). Als daaraan toegevoegd wordt dat we ‘toch in Christus geheiligd zijn’ en dat we dankzij zijn offer toch rechtvaardig zijn omdat we delen in zijn gerechtigheid, voelt dat niet echt als een opluchting of bevrijding. En het wekt ook niet de indruk dat er dan echt iets veranderd is. Want even later krijg je alweer te horen dat je een zondaar bent en blijft en dat we vooral een dieper zondebesef moeten krijgen.

Aan de andere kant is er de mogelijkheid dat de kerk zwijgt over zonde. Als er over de identiteit van de mens voor God wordt gesproken, wordt vooral gezegd (en heel vaak herhaald) dat we geliefde kinderen van God zijn, dat God eeuwig en onvoorwaardelijk van ons houdt en dat hij ongelooflijk genadig is. De term ‘zondaar’ wordt zorgvuldig vermeden. In uiterste gevallen wordt zelfs gezegd dat we niet meer kunnen zondigen of dat we geen zonden meer hoeven te belijden omdat ze al vergeven zijn.

Twee uitersten dus, hoewel ik me niet aan de indruk kan onttrekken dat ze her en der allebei wel in reincultuur tegen te komen zijn. Ik kan me echter niet aan de indruk onttrekken dat de beginzin en de beginvraag van het klassieke kinderdoopformulier ons brengen in de sfeer van het eerste uiterste: dit moet als eerste gezegd worden, en het moet ook telkens herhaald  worden, want hieraan kom je je leven lang niet voorbij. En dat moet aan het begin van je leven als eerste tegen je in de kerk gezegd worden (ook al begrijpen onze kinderen dit nog niet).

Theologisch gezien is de vraag nu: doet dit recht aan de inhoud van het evangelie? Is dit het evangelie: ‘jij bent een zondaar, maar toch in Christus geheiligd’? Ongetwijfeld is dit evangelie, maar het evangelie is voller, rijker, meer. Wat ik vooral in de toonzetting mis is de realiteit van het ‘een nieuwe schepping’ zijn. Wat beeldender geformuleerd: is het evangelie van ‘je bent zondaar en je blijft zondaar, ook al ben je in Christus geheiligd’ niet zoiets als christenen elke keer maar weer teruggooien in het doopwater en kopje onder duwen?

Anders gezegd: markeert de doop nu een verandering, een nieuwe situatie, of wordt de doop eigenlijk elke zondag herhaald – niet met water natuurlijk, want dan is het ‘overdopen’, maar wel met woorden -: elke keer moet je het water weer in om dood te gaan. Elke keer als je weer wordt aangezegd dat je een zondaar bent en blijft ga je dood. Zit hier ook niet de pijn van heel veel broeders en zusters die het niet konden uithouden in gereformeerde kerken waar het zondaars-evangelie zondag in zondag uit wordt gebracht zonder dat er echt oog is voor het nieuwe leven in Christus?

Maar is dat dood gaan nu juist niet eenmalig uitgebeeld door de onderdompeling in of de besprenkeling met het water? Waarom steeds teruggeduwd in het water en waarom niet de ruimte laten zien van het beloofde land van nieuw leven waar Jezus zegt: ‘Ik ben het licht voor de wereld, als je mij volgt zul je nooit meer in het duister lopen’?

Kijk, ik wil er helemaal niet bij uitkomen dat we niet moeten spreken over zonde en dat zondigen op enig moment in je leven een totaal gepasseerd station zou zijn. Waar ik wel wil uitkomen is een evangelischer (‘in overeenstemming met het volle evangelie’ bedoel ik daarmee) spreken over de identiteit van de mens in Christus. Kunnen wij niet zeggen: ‘In Christus ben ik geen zondaar meer, maar een nieuwe schepping dankzij het vernieuwende werk van de Geest; en zeker, ik zondig nog, vaker dan me lief is; en zeker, op de man af gevraagd erken ik dat het vaak zo tegenvalt met dat nieuw leven – maar God zij dank, ik wás een zondaar, ik bén een nieuwe schepping’.

Zo moet u ook uzelf zien: dood voor de zonde, maar in Christus Jezus levend voor God. (…) De zonde mag niet langer over u heersen, want u staat niet onder de wet, maar leeft onder de genade‘ (Romeinen 6:11,14)

Daarom ook is iemand die één met Christus is, een nieuwe schepping. Het oude is voorbij, het nieuwe is gekomen‘ (2 Korintiërs 5:17)

De doop: een goed begin

Ik herhaal nog eens de beginzin en de beginvraag van het klassieke gereformeerde kinderdoopformulier:

Wij en onze kinderen zijn in zonde ontvangen en geboren. Daarom rust Gods toorn op ons zodat wij in het rijk van God niet kunnen komen, of wij moeten opnieuw geboren worden. Dit leert ons de onderdompeling in en de besprenkeling met het water.

Belijdt u dat onze kinderen, hoewel zij in zonde ontvangen en geboren zijn en daarom aan allerlei ellende, ja zelfs aan het eeuwig oordeel onderworpen, toch in Christus geheiligd zijn en daarom als leden van zijn gemeente behoren gedoopt te zijn?

Hierboven heb ik betoogd dat een dergelijke inzet niet in staat is voldoende recht te doen aan het gegeven dat de doorgang door het doopwater juist bedoelt om binnen te leiden in een nieuwe identiteit (‘een nieuwe schepping’) en een nieuwe levenswerkelijkheid (‘het koninkrijk van God op aarde zoals in de hemel’).

Maar er is ook een communicatief-missionair perspectief nodig. Communicatief: wat gebeurt er eigenlijk als zo’n eerste zin bij gedurige herhaling (helemaal in kerken waar de doop zeer geregeld wordt bediend) als eerste klinkt en zo de toon zet voor de rest? Het lijkt me duidelijk: het is niet eenvoudig om een dergelijke sombere en zware inzet nog te overstijgen – dit blijft naklinken. Sterker nog: in de herinnering is het juist deze zin die blijft hangen, met als risico dat dit ook als hoofdboodschap blijft hangen (het zal toch ook niet toevallig zijn dat ik zelf deze zin als de enige uit het hele doopformulier zonder moeite kan reproduceren). Het komt er erg op aan wat je als eerste zegt. Een goed begin is het halve werk.

Overigens gaat het in kinderdoopformulier 2 dat in de GKv in gebruik is wat dat betreft een stuk beter:

Laten we eerst luisteren naar wat de bijbel zegt over de instelling en de betekenis van de doop.Voordat onze Heer Jezus naar de hemel ging, droeg hij zijn leerlingen op: Ga op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.

Dat is een prachtige inzet: beginnen bij Christus en niet bij de mens! Deze waarneming lijkt me juist binnen een gereformeerd denkkader veel hout snijden: de antropocentrische inzet van het kinderdoopformulier bij de mens als zondaar is in wezen volkomen misplaatst omdat het onrecht doet aan Gods inzet: zijn liefde voor zijn kinderen.

Wat het missionaire perspectief betreft: heel vaak is een doopdienst bij uitstek een gelegenheid om niet-gelovige of niet-kerkelijke vrienden, familie en collega’s mee te nemen. Het komt er dan dus op aan om gasten niet onnodig op het verkeerde been te zetten door een valse start maar om een uitnodigende Bijbelse boodschap te laten klinken en deze zorgvuldig te formuleren zodat deze boodschap ook begrepen kan worden.

Voor een goed verstaan: ik pleit er niet voor om de realiteit van de zonde te verzwijgen. Want als we ons van geen kwaad meer bewust zijn, slaat de doop helemaal nergens meer op. Waar ik wel voor pleit: draag er uiterste zorg voor dat het evangelie dat klinkt in het onderwijs bij de doop ook werkelijk als goede boodschap kan worden gehoord.

En ik geloof er weinig meer van dat die goede boodschap van bevrijding pas kan klinken als we eerst onze zonden diep hebben gezien. We zien onze zonden en onze zondigheid pas als we Christus hebben gezien, als we overweldigd zijn geraakt door zijn schoonheid en zijn volkomenheid. Zou dit bijvoorbeeld niet ook een mooie beginzin kunnen zijn:

De leer over de doop is als volgt samen te vatten: ten eerste, er is geen groter geluk op aarde dan Jezus te kennen en bij hem te mogen horen. Hij is de enige echte zoon van God, en zijn Vader houdt zo ongelooflijk veel van hem, dat hij bij zijn doop in de Jordaan de hemel open scheurde en het vol passie uitschreeuwde: ‘Dit is mijn Zoon! Zie je hem!? In hem vind ik vreugde! Ik houd van hem met heel mijn hart!’