luitOp deze hemelvaartsdag heb ik gepreekt over Handelingen 1:1-14. Je kunt de preek naluisteren:

Beluister: Preek: ‘Hier beneden is het ook’ (25’05”)
Lees: Bronwater

In de preek heb ik de gemeente (en daarmee ook mezelf) opgeroepen om de komende tien dagen intensiever met gebed bezig te zijn, omdat van de apostelen wordt gezegd dat ze juist in de tien dagen tussen hemelvaart en pinksteren zich vurig en eensgezind toewijdden aan het gebed.

Zelf wil ik daar in elk geval inhoud aan geven door op deze weblog tien keer iets te schrijven over bidden. Elk willekeurig boek over christelijke spiritualiteit geeft aan dat het gebed zonder meer het centrum is van de christelijke existentie. Toch is er juist rond het gebed veel verlegenheid. De vraag van de leerlingen ‘Heer, leer ons bidden’ klinkt bij veel gelovigen vandaag eerder als een verzuchting: ‘Ik kan niet bidden. Bidden is zo moeilijk.’ En dat herken ik zelf ook: het bidden dat ik heb geleerd is veelal toch een vermoeiende bezigheid omdat er zoveel gezegd schijnt te moeten worden, zoveel vragen en zorgen moeten worden gedeeld met God. Ik ben aan het ontdekken dat bidden misschien wel vooral veel heeft te maken met stil zijn en luisteren.

Is bidden moeilijk? Een byzantijnse monnik uit de 14e eeuw beantwoordt deze vraag met het voorbeeld van de luitspeler. Dat voorbeeld vond ik in het boek ‘Heer, leer ons bidden. Iets gewaar worden van God’ van André Louf. Ik geef het hier met de toelichting van André Louf door en wil je uitnodigen het op je in te laten werken, erover na te denken. En ik hoop dat het voorbeeld je helpt om tot een dieper verlangen naar gebed te komen.

De luitspeler

De luitspeler buigt zich over zijn instrument heen en luistert aandachtig naar de melodie, terwijl zijn vingers het plectrum hanteren en de snaren met volle klank, harmonieus laten meetrillen. De luit is muziek geworden, en die haar betokkelt geraakt buiten zichzelf, want de muziek is zacht een meeslepend.

Wie bidt moet op dezelfde manier te werk gaan. Hij heeft een luit en een plectrum tot zijn beschikking. De luit is zijn hart, waarvan de snaren de inwendige zintuigen zijn. Om die snaren aan het trillen te zetten, en de luit aan het spelen, heeft hij een plectrum nodig, hier: de herinnering aan God, de Naam van Jezus, het Woord. Zo moet de luitspeler aandachtig en waakzaam naar zijn hart luisteren en haar snaren betokkelen met de Naam van Jezus. Totdat de zintuigen opengaan en zijn hart wakker wordt. Wie met de Naam van Jezus zonder ophouden zijn hart betokkelt, zet zijn hart aan het zingen, een onzeggelijk geluk stroomt zijn ziel binnen, de herinnering aan Jezus zuivert zijn geest en doet hem fonkelen van goddelijk licht.