Het doen van voorbede kan snel tot een overvloed aan woorden leiden. Vaak hebben we de neiging om eerst aan God te vertellen wat er allemaal aan de hand is, en vervolgens geven we ook nog al biddend aan wat er zou moeten gebeuren. Zo ervaar ik het tenminste vaak, ook in de voorbeden in de kerk waarin ik elke zondag voorga.

In het boek ‘De woestijn zal bloeien’ van Henri Nouwens staat iets te lezen wat me op andere gedachten bengt en wat naan een een andere voorbedepraktijk kan leiden.

De discipline om al onze mensen met al hun strijd binnen te leiden in het zachtmoedige en eenvoudige hart van God is de discipline van het bidden en evenzeer de discipline van het pastoraat. Zolang pastoraat niet meer betekent dan dat wij ons veel zorgen maken om mensen en hun problemen, zolang het een eindeloze hoeveelheid activiteiten inhoudt die we nog maar nauwelijks kunnen coördineren, zolang zijn we nog altijd erg afhankelijk van ons eigen bekrompen en bezorgde hart. Maar als onze zorgen naar het hart van God worden geleid en daar tot gebed worden, worden pastoraat en gebed twee manifestaties van een en dezelfde omvattende liefde van God.

Deze gedachten gecombineerd met de praktijk van het Jezusgebed (daarover later meer) en de noodzaak om in het gebed een veelheid van woorden te vermijden, bracht me tot de ontdekking dat mijn voorbede voor concrete mensen hierin mag bestaan: bij het inademen de naam van haar of hem noemen voor wie ik wil bidden, bij het uitademen de naam van Christus noemen. Zo wordt bidden: de ander verbinden met Christus, en zo hem of haar zo verbinden met alles wat we alleen in hem is te vinden: rust, genezing, kracht, moed, liefde, heelheid, onbezorgdheid en troost.