Mijn vorige blogpost ‘Circusdirecteur of geestelijk leider?’ leverde een uitgebreide reactie van medeblogger  Ronald van den Oever op. Ik geef even zijn gedachtelijn kort weer. Als het om de analyse van het probleem gaat stelt hij:

  • predikanten zijn eenzijdig opgeleid langs een sterk rationele en academische weg
  • predikanten moeten in de praktijk vaak taken vervullen die verder van hun gaven afstaan
  • de samenleving en het kerkelijk leven worden steeds complexer: een groeiend aantal activiteiten en een groeiend aantal ‘doelgroepen’ waarbij de aansluiting gezocht moet worden
  • het aanbod aan vrijwilligers in de kerk loopt sterk terug
  • predikanten hebben het gevoel overvraagd te worden en dit kan leiden tot burnout

Als het om de uitweg gaat, stelt Ronald:

  • de uitweg die ik wijs is die van de opleiding (cursussen spiritualiteit bv. of een duidelijker positionering van de wetenschappelijke vorming – zoals Henk Bakker voorstaat)
  • dit lost het onvermogen om aan te hoge en te uiteenlopende verwachtingspatronen echter niet op
  • die oplossing wordt gevonden in een differentiatie van het predikantschap (de predikant legt zich toe op die taken waar hij gaven voor heeft en er wordt veel meer in team-verband gewerkt)
  • dit kan zo want de Geest werkt in de kerk door vele mensen heen (niet alleen de predikanten)
  • het predikantschap moet ook veel meer gezien worden als een samenspel van roeping, gezag en gaven
  • er is ook een betere toerusting en positionering van oudsten en diakenen nodig ter ontlasting van en aanvulling op de predikant

Wat de analyse betreft: daar kan ik me grotendeels in vinden. Wat de uitweg betreft: ook die heeft veel aantrekkelijks en er wordt volgens mij in de sfeer van opleidingen ook al in deze richting gedacht. De praktijk is echter weerbarstig: uit eigen waarneming kan ik zeggen dat predikanten vaak op eilandjes werken (waar ze inderdaad het gevoel hebben alle taken te moeten verrichten die op hun pad komen), en dat samenwerken op regionaal niveau vaak om pragmatische redenen heel lastig is (neem alleen maar het gegeven dat elke lokale kerk een eigen ‘jaarprogramma’ heeft en dat ook de kleur van elke lokale kerk aanzienlijk kan verschillen van die van de naburige gemeente waarmee samengewerkt zou moeten worden).

Mijn belangrijkste bezwaar tegen de uitweg die Ronald nu wijst is dat het wel een mogelijk antwoord is op de realiteit van de te hoge verwachtingspatronen waaraan predikanten eenvoudigweg niet kunnen voldoen vanwege gebrek aan beschikbare tijd en gaven, maar geen antwoord op de mijns inziens wat dieperliggende vraag die dan nog niet verdwenen is: hebben predikanten nog contact met hun diepste missie? Of is hun missie steeds meer gaan kleuren naar de verwachtingspatronen die er nu eenmaal leven?

Ik verwacht niet dat een eenmalige retraite of een cursus spiritualiteit een grote verandering teweeg zal brengen. Wel verwacht ik dat, als predikanten de moed hebben om zich af te keren aan de veelheid van verwachtingen en terug te keren naar het ene nodige, we in kerken weer dichter bij de kern komen van waar het om gaat. Opnieuw in de woorden van Henri Nouwen: ‘de mensen creatieve wegen wijzen om de verbinding te onderhouden met de bron van het menselijk bestaan’.

In een volgende blogpost ga ik nog eens met die vraag ‘Wat is er aan de hand met het ambt?’ aan de slag onder de titel: ‘Manager of mysticus?’