Voor mijn voorstudies voor de preken over de doop probeer ik aardig wat boeken te pakken te krijgen en te lezen. Zo las ik het eerste hoofdstuk uit het boek van Bert Loonstra, ‘Het badwater en de kinderen. Gedachten over de doop’. Hij begint zijn boek met het verhaal van Marloes die als kind gedoopt is en die op 19-jarige leeftijd de geloofsdoop ondergaat:

Een grote dag in haar leven is aangebroken. Zij laat zich dopen op geloof, door onderdompeling. In zwempak het water in. Krachtig ondergeduwd en weer boven komen. Helemaal nat. Helemaal blij. Sterven en opstaan met Christus. Snel naar achteren en weer terugkomen in een stralend wit gewaad. Lofprijzing. Vol van God, tot in het diepst van haar ziel. Halleluja!

Die paar zinnen raken me zeer. Ook omdat ik er de echo in hoor van iemand (een oud-klasgenote uit mijn jeugd in Zuidhorn) die me laatst een mailtje stuurde de dag nadat ze zich had laten dopen: ‘Ik wist niet dat je zo blij kon zijn!’

Wat is dat toch met die doop? En dan even niet alleen de geloofsdoop, maar ook de kinderdoop. Ook dan zijn de gevoelens van blijdschap en dankbaarheid vaak overweldigend voor de ouders en voor allen die het meemaken. Wat is dat toch met die doop?

Sommigen willen ons doen geloven dat het verlangen naar de (ervaring van) de geloofsdoop een illustratie is van een cultuur waarin alle kaarten worden gezet op ervaring en beleving en gevoel. En zo wordt dat verlangen naar de doop verdacht gemaakt.

Maar moeten we in dit verlangen niet veel meer proeven dat het gaat om het ontvangen van de blijdschap van de Geest, de diepe vreugde die je leert kennen door je fysiek toe te wijden aan Jezus die zich fysiek aan ons heeft toegewijd? Behoort de doop bijbel-theologisch gezien niet gewoon gepaard te gaan met overweldigende vreugde, juist omdat de doop een daad van de drie-enige God is, en niet alleen maar een in de praktijk nogal eens verarmd teken van het geloof in beloften die God nog moet gaan vervullen in de loop van het leven van de dopeling?