Als je in de context van het kerkelijk leven van de gereformeerd-vrijgemaakte kerken studie maakt van de doop, loop je onherroepelijk Abraham Kuyper tegen het lijf. Want het belangrijkste theologische thema waardoor het in 1944 kwam tot de Vrijmaking (het ontstaan van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt) was Kuypers leer over de veronderstelde wedergeboorte.

Ik ga nu niet alle ins en outs daarvan bespreken, maar wil voornamelijk laten zien dat het Kuypers bedoeling was om de onlosmakelijke Bijbelse band tussen geloof en doop vast te houden. Bij de kinderdoop was die band er niet op het eerste gezicht.  Maar om van een Bijbelse doop te kunnen spreken was het noodzakelijk wel een band te leggen tussen de doop en het geloof van de dopeling. Er waren en zijn ook wel andere verbanden te leggen, bijvoorbeeld tussen de doop en het geloof van de ouders, of tussen de doop en het geloof van de kerk als geheel. Maar Kuyper zocht naar het geloof van de dopeling. Zo vond hij deze gedachte: er moet bij het kind al geloof worden voorondersteld. ‘Geloof’ duidt niet per se op bewust beleefd en beleden geloof (zoals bij de volwassendoop) maar kan ook verwijzen naar de wortel van het geloof, het zaad van het geloof dat als in kiem aanwezig is in het pasgboren kind. Iets preciezer geformuleerd (C. Graafland, ‘De doop als splijtzwam in de gerefomreerde gezindte’, in: ‘Rondom de doopvont’ blz. 450):

Kuyper komt (…) tot zijn onderscheiding tussen de wortel van het geloof en het geloof als daad. Of, nog preciezer geformuleerd: er is een geloofswortel, een geloofsvermogen en geloofsdaad(vrucht). De egloofswortel duidt Kuyper meestal aan met de wedergeboorte. (…) [O]ok al bezit het kind niet de geloofsdaad, het kan wel de geloofswortel of -kiem bezitten. Want die wordt buiten het bewustzijn om door God op een directe wijze ingestort in de menselijke ziel. Dat kan al gebeuren voor de geboorte zelfs.

Nu moest bij het opgroeien van het kind natuurlijk wel gaan blijken dat het kwam tot bewust geloof. Wanneer dat niet het geval was, was het geloof in de wortel ook niet aanwezig geweest, en was de doop dus ongeldig. Maar dat kon dus alleen achteraf worden bepaald.

Deze leer over doop op grond van verondersteld geloof (wedergeboorte) is erg speculatief en zal vandaag de dag ook niet vele harten sneller doen kloppen. Toch is het van belang om te zien dat hierin gepoogd werd om de onlosmakelijke band tussen doop en geloof vast te houden. Het was Kuyper er echt om te doen een antwoord te geven op hét grote bezwaar van geloofsdopers tegen de kinderdoop. Dat bezwaar werd ook nog versterkt doordat Kuyper wel zag dat in de Gereformeerde Kerken van zijn dagen de praktijk van de kinderdoop was uitgehold, omdat er weinig belang werd gehecht aan het (levende) geloof van de ouders die hun kind wilden laten dopen.

Daarom viel hij hen bij, die de band tussen geloof en doop wilden herstellen. Maar hij meende, dat hij met zijn leer van de veronderstelde wedergeboorte een weg aangaf, die èn geloof en doop met elkaar verbond èn tegelijk aan de kinderdoop een legitiem plaats toekende. (…) Voor Kuyper was het al duidelijk dat, hoe meer men de kinderdoop uitholt, des te meer men de afwijzing van de kinderdoop en het voorstaan van de volwassendoop bevordert.

Heel direct naar de actualiteit vertaald: veel gereformeerde christenen die als kind gedoopt zijn en een diepgaande vernieuwing van hun geloof hebben ervaren worden in hun verlangen naar de geloofsdoop versterkt als ze zien dat de kinderdoop ook een plek heeft in een kerkelijk leven waarin lauwheid en gebrek aan vitaal geloof soms als de norm lijkt te worden gezien (‘we zijn immers allemaal maar zondaars’). Als kinderdopende kerkgemeenschappen met dat signaal niets doen, gaat er iets erg fout.