Voordat ik een wat diepere duik in het verleden neem (door aandacht te geven aan onder meer de doopvisie van Abraham Kuyper), eerst even het heden, de actualiteit. Vandaag meldt het Nederlands Dagblad dat er met het oog op de GKV-Synode van 2011 een rapport is verschenen van Deputaten Kerkelijke Eenheid. In dat rapport staat ook een passage over de kinderdoop. Het ND kopt: Verdediging kinderdoop in belijdenis ‘erg rechtlijnig’ (niet te vinden op de site van het ND, wel uiteraard in de digitale versie van de krant, alleen voor abonnees).  Het rapport is voor iedereen toegankelijk: Rapport Deputaten Kerkelijke Eenheid.

Het rapport bevat meerdere bijlagen. Bijlage 8 heeft als titel: ‘Notitie over de leer van doop, heilige Geest, kerk en avondmaal’. Het gaat om een verslag van gesprekken in het kader van samensprekingen van de GKV met de NGK met als thema de binding aan de belijdenis. Paragraafje 2 gaat over ‘de leer van de doop’ en is ruim één pagina lang (blz 51-52). Naast ‘de grote waardering voor en instemming met de inhoud van de belijdenis’ en de constatering ‘De doop is een onopgeefbaar onderdeel van de leer van de kerk’ wordt er gewezen op ‘enkele eenzijdigheden en tekorten’. Wie ingevoerd is in het kerkelijke leven en de functie van de belijdenis weet dat dit spannende taal is: ‘eenzijdigheden en tekorten in de belijdenis’!

En dan wordt het volgende gesteld:

[D]e ontwikkeling van besnijdenis naar doop wordt met name in zondag 27 HC wel erg rechtlijnig getekend. Er ligt terecht veel nadruk op het verbond, terwijl tegelijk de expliciete aandacht voor de band met Christus wat mager is. De taal van Romeinen 6, waarin duidelijk wordt dat dopen ook een proces is van sterven en opstaan samen met Christus zou in de belijdenis sterker kunnen doorklinken en zou zeker bij de bediening van volwassen- én kinderdoop sterker moeten klinken. De ‘afwassingskant’ staat sterk in het centrum, terwijl de ‘participatiekant’ verhoudingsgewijs weinig aandacht krijgt. Dit is te verstaan tegen de achtergrond van de polemiek met Rome, maar vandaag zouden we het geheel toch wat evenwichtiger formuleren. Doop is begrafenis en opstanding tegelijk, afwassing en rechtspositie ineen. In de catechismus krijgt het ‘behoren gedoopt te zijn’ een sterk accent. Dat voorkomt vrijblijvendheid als het om de doop gaat; tegelijk mag de uitnodiging en de vreugde van de (kinder)doop ook alle aandacht krijgen om zo de harten proberen te winnen van wie met vragen en moeiten daarover zit. De doop beeldt de overgang uit naar het leven met Christus. Ze is niet zelf die overgang maar symboliseert en markeert die. Doopmomenten in de bijbel komen snel en staan aan het begin van de relatie met de Heer. Van daaruit is er ruimte voor groei in die relatie.

Hier wordt heel wat gezegd! En het illustreert denk ik dat er wat meer ruimte aan het komen is om bepaalde eenzijdigheden rond de kinderdoopleer te corrigeren en om ondergesneeuwde accenten die evident tot een Bijbelse doopleer behoren (maar in een kinderdooppraktijk niet zo goed kunnen functioneren) naar voren worden gehaald

  • de weg van besnijdenis naar doop is minder rechtlijnig dan wel wordt gesteld
  • de (ervarings)taal van Romeinen 6 rond het sterven en opstaan met Christus moet sterker tot klinken worden gebracht
  • de ‘participatiekant’ van de doop moet naast de ‘afwassingskant’ meer aandacht krijgen
  • er moet meer aandacht zijn voor de vreugde van de doop, omdat nu de plicht (‘behoren gedoopt te zijn’) nogal domineert in de taal van de belijdenis
  • de doop beeldt de overgang uit naar het leven met Christus

Dit is allemaal heel boeiend. Waarom? Omdat de vijf punten die ik hier boven opsom alle een belangrijke rol spelen in de geloofsdoopvisie. En ik heb de indruk dat veel als kind gedoopte gereformeerde christenen die naar de geloofsdoop zijn toegegroeid (en deze ook hebben ondergaan) weinig gehoor hebben gekregen toen ze deze punten noemden.

Daarmee is niet opeens de kinderdoop van de baan (want nogmaals, het is helemaal mijn bedoeling niet om daar naartoe te werken), maar komt er (denk ik en hoop ik) wel aanmerkelijk meer ruimte en begrip voor het geloofsdoopstandpunt.

De deur naar die ruimte wordt in dit rapport overigens wel vrij snel weer stevig dicht gedaan:

Door beide kerken worden het goed recht en de noodzaak van de kinderdoop benadrukt. De kerk moet op inhoudelijke gronden duidelijk blijven maken dat overdopen – in feite een ontkenning van de doop, van wat God al begonnen is – niet goed is. Twee keer dopen kan niet. In prediking en onderwijs moet glashelder uitkomen wat een gereformeerde kerk op dit punt gelooft en leert.

Gemeenteleden die tegen de kinderdoop zijn, kunnen naar onze opvatting in elk geval geen ambtsdrager zijn.

Opdragen wordt door beide kerken niet als een reëel alternatief voor de kinderdoop beschouwd.

Maar dit wordt ook onder woorden gebracht:

In de kerk mag meer nadruk komen op het feit, dat er na de (kinder)doop een door de Geest gewerkt vervolg nodig is: wedergeboorte en bekering en – door een intensivering van de band met Christus – groei in navolging en heiliging, waarbij ook telkens weer sprake is van verbondsvernieuwing. Daarin kan het Avondmaal een grotere rol spelen dan nu vaak het geval is. Onderwijs is nodig over doop en kinderdoop, maar ook tegen lauwheid en verbondsautomatisme.

We belijden samen de gereformeerde leer over de doop en verheugen ons over Gods genade daarin. Wellicht kan er met het oog op de vragen van deze tijd op een aantal punten een nieuwe formulering gevonden worden, bijvoorbeeld in het kader van een handreiking over de (kinder)doop.