Rond de studies met betrekking tot de doop kom ik ook in aanraking met het fenomeen ‘liturgische formulieren’. Eerdere blogposts namen hun uitgangspunt in de beginregel van het klassieke doopformulier: ‘De leer over de doop is als volgt samen te vatten: wij en onze kinderen zijn in zonde ontvangen en geboren…’.

Nu ben ik ook bezig met het toewerken naar de openbare geloofsbelijdenis van twee jonge gemeenteleden ergens in de eerste helft van het volgende jaar. We bespraken ook de vragen waarop ze dan antwoord moeten geven. Dat riep vragen op – bij hen over bepaalde formuleringen die ze niet begrepen of niet konden meemaken, bij mij over de vraag hoe en waarom veranderingen in het recentste vrijgegeven formulier voor openbare geloofsbelijdenis eigenlijk tot stand zijn gekomen. Dat vraagt even om wat achtergrondinformatie.

Er wordt in onze kerken gewerkt aan herziene liturgische formulieren. Een heel directe aanleiding is de wens om de formulieren qua taalgebruik en woordkeuze meer eigentijds te laten zijn en beter te laten aansluiten bij de NBV Bijbelvertaling van 2004. Inmiddels zijn er naast het formulier zoals dat is vastgesteld door de Synode van Heemse (1984-1985) ook twee herziene formulieren vrijgegeven, één door de Synode van Amersfoort (2005) en één door de Synode van Zwolle-Zuid (2008). Ik noem ze even respectievelijk A, B, en C. Formulier A is te vinden in het Gereformeerd Kerkboek editie 1985, B in de editie van 2005 en C heb ik geraadpleegd via de website www.gkv.nl. Hier vind je de drie formulieren naast elkaar gezet: Formulier openbare geloofsbelijdenis (drie versies).

Het gaat me nu speciaal om deze nieuwe passage in formulier C ten opzichte van A en B:

Erkent u dat u zondig en schuldig ter wereld bent gekomen en dat u van nature niet in staat bent te doen wat goed is in Gods ogen en daarom blootstaat aan Gods toorn? Bekent u dat u met gedachten, woorden en daden de geboden van de Heer vaak hebt overtreden? Hebt u berouw over deze zonde?

Vergeleken met A en B is in C de volgende passage uit A en B verzelfstandigd en uitgebreid:

(A) En belijdt u, nu u de toegang vraagt tot het heilig avondmaal, dat u vanwege uw zonden een afkeer hebt van uzelf en u voor God verootmoedigt en uw leven buiten uzelf in Jezus Christus, de enige Verlosser, zoekt?

(B) Belijdt u uit kracht van de Heilige Geest, dat u vanwege uw zonden u voor God verootmoedigt; dat u uw leven buiten uzelf in Jezus Christus, de enige Verlosser, zoekt; en dat het uw hartelijke begeerte is God en de naaste lief te hebben, met de wereld te breken, uw oude natuur te doden en godvrezend te leven?

Waar dus in de eerdere versies het belijdenis van de zonde was ingebed in het vragen van toegang tot het avondmaal (A) en verbonden werd met het ‘uit kracht van de Heilige Geest’ (B) is de taal in C veel directer, confronterender en scherper geworden (mee geïnspireerd door het spreken van het kinderdoopformulier, dat nu dunnetjes wordt overgedaan bij de belijdenis). Ik kan het niet anders zien dan dat degene die verlangt openbare geloofsbelijdenis te doen nu opeens gedwongen wordt tot een openbare schuldbelijdenis. Er gebeurt in de ontwikkeling naar C dus meer dan alleen maar aanpassing aan de NBV en het hertalen naar tijd van nu.

Waarom gebeurt dat? Ik heb het nagezocht in de Acta en andere toelichtende teksten van de Synode, maar daar is niets te vinden. Ik begrijp dat niet goed. Dat ik er tegenaan hik kan gemakkelijk worden uitgelegd in de zin van: ‘de zonde mag zeker niet helder benoemd worden?’ Maar dat zou onheus zijn. Dat is namelijk niet de primaire vraag. Die vraag is: waarom wordt het in C veel scherper (met nieuwe zinnen ook, ontleend aan het kinderdoopformulier) geformuleerd dan eeuwenlang gebruikelijk is geweest? Waarom moet de christen die zijn of haar geloof belijdt nu opeens een openbare schuldbelijdenis afleggen, die niet direct verbonden wordt met de wens om het avondmaal mee te vieren en die ook niet meer gevoed wordt door een expliciete verwijzing naar het werk van de heilige Geest? Moeten de puntjes even op de i van het (ontbrekende) zondebesef worden gezet, en moet dat dan maar gebeuren op zo’n cruciaal moment als de openbare geloofsbelijdenis?

Gelukkig zijn predikanten niet gehouden om de exacte formulieringen te volgen. De Synode stelt in de Acta ook:

Elke predikant legt een eigen accent, al was het alleen maar in de wijze van voorlezen. Dat geeft ook een zekere vrijheid om binnen het geheel, aangepast aan de situatie van dat moment, een andere wijze van formuleren te kiezen. Dat gebeurt nu, en dat zal blijven gebeuren – en die vrijheid hebben we gelukkig. (…)  Wíj [als Synode] staan voor de taak de formulieren vast te stellen – het is aan de plaatselijke kerken hoe met deze formulieren om te gaan.

Hieronder volgt de tekst die ik graag zou willen gebruiken. Die tekst is zonder meer herkenbaar als gebaseerd op de gangbare formulieren, maar zonder die elementen die mijns inziens ten onrechte vervreemding oproepen (dat geldt ook voor dat zo merkwaardige slot, een soort afknapper, waarin vast een voorschotje wordt genomen op mogelijke misdragingen, waar het woord ‘onderwerpen’ een prominente plaats inneemt en waar het woord ‘misgaat’ c.q. ‘vermaningen’ als laatste woord naklinkt).

Geliefde broer/zus in Jezus Christus,

Je staat hier voor God en zijn heilige gemeente om je geloof te belijden en zo toegang te krijgen tot de viering van het avondmaal van onze Heer. Ik verzoek je om eerlijk te antwoorden op de volgende vragen.

Geloof je in God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde, en in Jezus Christus, zijn eniggeboren Zoon en onze Heer, en in de heilige Geest, de Drie-enige God van je doop?

Geloof je dat de schriften van het Oude en Nieuwe Testament het verlossende woord van God zijn, zoals de kerk dat in de Apostolische Geloofsbelijdenis heeft samengevat en zoals dat hier in de kerk wordt verkondigd? En beloof  je, zolang je leeft, door Gods genade bij deze belijdenis te blijven?

Belijd je dat je je door de  kracht van de Heilige Geest afkeert van  je oude, zondige leven, dat je dankzij het kruisoffer van Jezus vergeving van al je zonden hebt ontvangen, en dat je je leven nu buiten jezelf in Jezus Christus, de enige Verlosser, zoekt?

Aanvaard je de belofte en verplichting van Gods genadeverbond, waarvan je  doop het teken en zegel is, en verlang je ernaar om God en je naaste lief te hebben, je door de heilige Geest te laten leiden in het zoeken van Gods koninkrijk en zo eerbiedig met de Heer te leven?

Beloof je dienstbaar te zijn aan de gemeente, trouw met haar naar het woord te luisteren en het avondmaal te vieren? En beloof je dat je je, als je levenswandel daartoe aanleiding geeft, laat aanspreken en corrigeren vanuit het evangelie van Jezus Christus?