De kritiek van prof. Jakob van Bruggen op het concept van missionair gemeente-zijn roept bij mij tegelijk verwarring en verzet op. En toch ook wel een beetje herkenning. Laat ik met het laatste beginnen.

Overigens: het verhaal van Van Bruggen in Nader Bekeken gaat terug op een lezing in de GKV van Ridderkerk op 7 september 2011. De lezing, inclusief de beantwoording van vragen die na die tijd werden gesteld aan de spreker, is hier na te luisteren: lezing prof. J. van Bruggen. Anko Oussoren geeft hier een weergave van de vragen en antwoorden ná de lezing. Overigens lijkt het me heel legitiem dat het gesprek gevoerd wordt op basis van alleen hart artikel zoals dat in Nader Bekeken is gepubliceerd.

Ik denk dat het heel zinnig is – al was het alleen maar voor het verhelderen van het missionaire gesprek – om een onderscheid te maken tussen een missionaire christen en een missionaire kerk. In het missionaire inspiratietraject waar we zelf in de Fonteinkerk in Haarlem mee bezig zijn, hebben we ervoor gekozen om in te zetten op onze natuurlijke netwerken (en niet op de buurt waar ons kerkgebouw staat en ook niet op ‘vriendendiensten’ of andere missionaire activiteiten bijvoorbeeld). Op zondag zit de kerk namelijk primair vol met kerkleden die allemaal al connecties hebben (in de buurt, op het werk, op de sportvereniging, in hun familie): mensen waarvan ze graag zouden willen dat ze Jezus leren kennen. We willen niet primair en missionaire kerk zijn, maar een kerk die haar leden helpt om zelf missionair te zijn, een missioanire levensstijl te leiden.

Dus tot op zekere hoogte deel ik de centrale gedachte van Van Bruggen: het gaat er primair om dat christenen zelf getuigend leven. Vervolgens is de kerk (die samenkomt in kerkdiensten, kleine groepen, bijbelkringen en andere ontmoetingen) wel de plek waar christenen toegerust moeten worden voor deze missionair levensstijl. Dat aspect mis ik bij Van Bruggen. Bij hem lijkt de kerk c.q. de kerkdienst toch wat een naar binnen (en zeker ook naar boven) gekeerde werkelijkheid te worden, temidden van een boos en ontaard geslacht. Maar de kerk als kerk is dus niet naar buiten gekeerd. Dat wordt overgelaten aan de individuele christenen.

Toch vind ik het onderscheid tussen christen en kerk ook wat merkwaardig. Ik snap het onderscheid wel als ik ‘kerk’ vooral als instituut zie. Maar als ik ‘kerk’ primair definieer als de door Gods Geest rondom Messias Jezus bijeen gebrachte christenen, dan wordt het onderscheid opeens heel kunstmatig. Waarom is een kerk die geheel en al bestaat uit christenen die geroepen zijn tot een missionaire, getuigende levensstijl eigenlijk geen missionaire kerk? Is een groep van bijvoorbeeld 200 (missionaire) christenen die samenkomt in een kerkdienst op dat moment niet een missionaire gemeente?

In een volgende blogpost wil ik nog wat concreter ingaan op de door Van Bruggen aangedragen argumenten die pleiten tegen het concept missionair gemeente-zijn. Maar eerst stel ik mezelf nog even hardop deze vraag: Waarom wijd ik hier zoveel woorden aan? Wat raakt mij blijkbaar zo in het betoog van Van Bruggen dat ik zo veel behoefte heb er tijd en aandacht aan te geven?

Want eerlijk is eerlijk: ik had het verhaal ook ongelezen kunnen laten. Het is nu niet direct in een heel breed gelezen medium gepubliceerd (de meeste van de lezers van deze blog zullen misschien nog nooit van Nader Bekeken hebben gehoord), hoewel het verhaal nu dus via het Nederlands Dagblad wel wat aan de potentiële vergetelheid is ontrukt. Ik vind het verhaal zo de moeite van het overwegen waard om de volgende redenen:

1. Van Bruggen geeft woorden aan een breder levend gevoel bij veel kerkleden dat al dat gepraat over en gedoe rond missionair gemeente zijn toch eigenlijk maar een soort hype is, en bovendien gevaarlijk voor de kerk omdat het naar buiten gericht zijn in potentie de eigen kerkelijke identiteit kan aantasten.

2. Van Bruggen geeft de tegenstanders van missionair gemeente zijn (vaak bezorgd over het gebrek aan pastorale zorg binnen de gemeente: aandacht voor buiten gaat ten koste van aandacht voor binnen) een aantal naar het schijnt goede bijbelse argumenten in handen waarmee zij hun bezwaarde gevoelens kunnen onderbouwen.

3. Van Bruggen legt de vinger bij een bepaald beeld van missionair zijn dat erg activistisch overkomt en die niet altijd de schijn weet te vermijden dat het gebod van relevant-zijn voor de 21e samenleving de overhand krijgt op trouwe gehoorzaamheid aan het Woord. (Wel is het erg jammer dat Van Bruggen niet voldoende op de hoogte lijkt te zijn van de verschuivingen die zich de voorbije jaren in het missionaire denken hebben voorgedaan: er zijn vandaag nog maar weinig voorstanders te vinden van bijvoorbeeld actie-evangelisatie en des te meer van relatie-evangelisatie – Van Bruggen is volgens mij een hartelijk pleitbezorger van relatie-evangelisatie. In zeker zin vecht Van Bruggen dus tegen windmolens.)

4. Van Bruggen stelt op zijn minst enkele heel tegendraadse en ongehoorde (voor mijn gevoel zelfs ongepaste) vragen aan de missionaire beweging. Dat is een belangrijk punt: de missionaire pleitbezorgers aller kerken vormen met elkaar misschien ook wel een beetje een ons-kent-ons-groepje waar bepaalde kritische vragen helemaal niet meer gesteld mogen worden. Misschien is Van Bruggen wel een klokkenluider die niet zozeer een mis-stand maar dan toch wel een (bijbels) mis-verstand meldt: nergens in de Bijbel wordt de kerk als kerk opgeroepen missionair te zijn. Dat is zo’n groot misverstand dat je het bijna niet kunt geloven. Als het waar is, is er heel erg veel mis met de alomtegenwoordige missionaire  kerkvernieuwing, met missionaire teams, met evangelisatiecommissies, met kerkplanting en gemeentestichting en trouwens ook met zendingskerken en zendingsorganisaties. Dat kán toch niet waar zijn?