Hoe werkt de Geest in de gemeente? Dat is een vraag die ik in de vorige blogpost stelde. Het antwoord wil ik verkennen vanuit Efeziërs 3:16-17 en 5:18.

De vraag is zo belangrijk omdat ik merk dat er heel gemakkelijk andere vragen andere vragen om aandacht vragen. Hoe gaat het verder in de Fonteinkerk? Om het wat oneerbiedig uit te drukken: ‘zakt doe boel in elkaar’ als ik daar weg ga? (Ik durf de vraag zo te stellen omdat meerdere gemeenteleden het ongeveer zo formuleerden én omdat ik een soortgelijke vraag ook wel van andere collega’s hoor.) Hoe misbaar is een predikant eigenlijk? Hoe moeten we de zaken regelen in een vacante periode?

En als ik vooruit kijk naar Zwolle, dan kan het beeld snel worden gedomineerd door vragen als: Welke taken komen er allemaal op mijn bordje te liggen? Hoe functioneren de commissies en teams? Wat wordt er precies van mij verwacht? Zal ik in staat zijn helder grenzen aan te geven? Zijn de verwachtingen niet veel te hoog gespannen en kan en wil ik daaraan wel voldoen?

De focus op dat soort vragen (zowel richting Haarlem als richting Zwolle) is best begrijpelijk, maar heel gemakkelijk wordt de kern uit het oog verloren. De kerk is immers niet een organisatie met één of meer fulltimers in dienst. De kerk is de ruimte waar de Geest van Christus waait (of soms ook niet) en waar ieder op eigen plek geroepen is om die Geest te eren en de ruimte te geven.

Dat inzicht is in deze fase naar beide kanten toe belangrijk. In de Fonteinkerk in Haarlem is niet zozeer de vraag aan de orde hoe het ‘gat’ dat ik achter laat gevuld moet worden, maar: hoe blijven of worden we alert op wat de Geest van Christus aan het doen is? Hoe leren we vertrouwen op het werk dat hij doet? En in de Plantagekerk in Zwolle zou het niet zo moeten zijn dat er nu gewacht wordt op mijn komst, maar dat er verwachtingsvol wordt gekeken naar wat de Geest aan het doen is in het midden van de gemeente.

Veel kerken zijn domineeskerken. De voorganger is degene om wie alles draait. En daar is ook best iets goeds over te zeggen, omdat we met elkaar geloven dat God predikanten-voorgangers geeft aan kerken als één van zijn manieren c.q. Geestesgaven om die kerken op te bouwen. Maar primair gaat het er uiteraard om dat een gemeente zelf Geestvervuld is en blijft, dat alle gemeenteleden zich dagelijks uitstrekken naar de vervulling van de Heilige Geest, dat zowel het hart van de gemeenteleden en de voorgangers als de fysieke ruimte van het kerkgebouw een woonplaats van Christus is.

Daarom dit verlangen: ‘Moge de Vader vanuit zijn rijke luister uw innerlijke wezen kracht en sterkte schenken door zijn Geest, zodat door uw geloof Christus kan gaan wonen in uw hart, en u geworteld en gegrondvest blijft in de liefde.’

En daarom deze oproep: ‘Laat de Geest u vervullen.’

Op 10 mei 2003 sprak ik over die vervulling met de heilige Geest in Zwolle, op het themacongres van ‘Gods Geest werkt’ (lees de toespraak: Wordt vervuld met de Geest!). Dat is dus bijna tien jaar geleden. Hoe is het verder gegaan met het verlangen naar (meer van) de Geest nadat de werkgroep in 2006 na vier jaren stopte met de themacongressen over het werk van de Heilige Geest? Wat is er nu nodig op dit gebied? Zijn onze kerken Geestvervulde gemeenten van Jezus?