In mijn verhaal afgelopen maandag op de studiedag over ‘De kerk vol discipelen?’ reageerde ik ook op enkele uitspraken van Sake Stoppels naar aanleiding van het boek van Mike Breen over missionair leiderschap:
Breen legt de lat voor discipelschap heel hoog. Zo schrijft hij bijvoorbeeld dat “een discipel iemand [is] met het karakter en de competentie van Jezus.” (p. 110) Overvragen we ons daarmee niet? Mijn VU-collega Maarten Wisse krijgt er jeuk van. In een blog over discipelschap schreef hij het volgende : “Ik kom er rond voor uit: ik krijg altijd onmiddellijk jeuk als ik het woord ‘discipelschap’ hoor. ‘Jezus volgen’, ‘What would Jesus do?’, dat soort dingen. Daar word ik als gereformeerd mens zenuwachtig van. Jezus moet nu juist iets voor mij doen wat ik helemaal niet kan doen of nadoen!”
Die manier van denken vinden we bij Breen nauwelijks terug. We kunnen allemaal kleine en misschien zelfs wel grote Jezussen worden. De Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer schreef ooit dat degene die meer houdt van zijn ideaal van de gemeente dan van de gemeente uiteindelijk altijd de gemeente verstoort en per saldo niet opbouwt. Ik zou die uitspraak niet op Mike Breen durven toepassen, maar af en toe zie ik wel trekken van wat soms wel ‘de plaag van het ideaal’ wordt genoemd. ‘De gemeente is een zootje en ik hoor bij dat zootje’, zoiets schreef mijn voorganger aan de VU, Jan Hendriks, ooit eens en ik kan me daarin wel vinden.
Hoewel ik daar best wel wat van herken wil ik daar nu toch iets anders tegenover plaatsen. Want je kunt niet aan de ene kant meebewegen met de allergie van een VU collega voor ‘Jezus volgen’ en aan de andere kant toch blijven pleiten voor Christusgelijkvormigheid. C.S. Lewis heeft in zijn ‘Mere Christianity’ op minstens drie of vier plaatsen gesproken over christenen als ‘kleine Christussen’. Dit is mijn lievelingscitaat:
‘‘Kerken bestaan met geen ander doel dan om mensen bij Christus te brengen en om kleine Christussen van hen te maken. Als ze dat niet doen, dan zijn alle kathedralen, alle ambtdragers, alle bedieningen, alle preken en zelfs de Bijbel eenvoudigweg verspilde tijd. God werd voor geen ander doel mens.’
Ook Henri Nouwen gaat in dit spoor als hij schrijft (in ‘Nederigheid en dienstbaarheid’, 37-38):
‘In en door de Geest van Christus worden we Christussen voor anderen, overal en altijd.’ (…) ‘De weg van het kruis, het neerwaarts gerichte pad van God, wordt ons eigen pad, niet omdat we proberen Jezus na te volgen, maar omdat we door onze verwantschap met zijn Geest getransformeerd zijn in levende Christussen. Het geestelijke leven is het leven van de Geest van Christus in ons.’ (38)
Wie de opwaartse weg bewandelt, de weg van deze wereld, de weg van maakbaarheid, succes en ambitie, die kan inderdaad beter niet de naam van Jezus verbinden met wat hij doet. Maar wie in de Geest kiest voor het neerwaartse pad van Christus, de weg van nederigheid en dienstbaarheid en kwetsbaarheid, die kan iets gaan opmerken van het worden als Jezus, het als Jezus zijn. Alle missionaire discipelschap en leiderschap zal daarom ook eerst spiritueel discipelschap en leiderschap moeten zijn. De kerk is daarvoor de oefenplaats.
Larry Crabb schreef een boek dat in het Nederlands de wat ongelukkige titel ‘De ideale kerk’ meekreeg (als vertaling van ‘Real Church’). Maar de ondertitel van de Nederlandse versie maakt veel goed: ‘De ideale kerk. Waar onvolmaakte mensen God ontmoeten’.
De ideale kerk is inderdaad een zootje: een zootje mensen die kwetsbaar durven zijn, en die ervaren dat juist via die kwetsbaarheid het licht binnenkomt en begint te wandelen en de dingen aanraakt.
21/01/2015 op 11:51
Beste Jos, volgens mij sla je de spijker echt op de kop vandaag. De geestelijke vorming van leerlingen van Jezus is zo los komen te staan van hoe Jezus dat zelf deed met zijn twaalf jongens dat we juist als predikanten en theologen een enorme bijscholing, doordenking en bekering op dit gebied nodig hebben. Ik bedoel het niet vromer dan het is, maar volgens mij zouden we juist als voorgangers ons hebben te verootmoedigen dat we op dit vlak onze roeping en opdracht niet hebben begrepen en gepraktiseerd. En dat het pure genade is dat er nog zoveel mensen zijn die hebben ontdekt dat het leven in navolging van Christus meer dan de moeite waard is. Een van de kernvragen van dit moment zou moeten zijn, hoe komen er weer geestelijke vaders en moeders in onze kerkgemeenschappen, die de moed hebben om werkelijk te investeren in levens van mannen en vrouwen om hen te laten groeien in Christus. En hoe kunnen we in de levens van a.s. predikanten en voorgangers een verschil gaan maken, zodat ze zelf hebben geleerd wat het is om discipel van Jezus te zijn, en zo uit eigen bron kunnen putten met mensen die hen toevertrouwd worden. Nederigheid en kwetsbaarheid als discipelen vraagt om geestelijke disciplines en goed mentoraat! Novicenmeesters zijn broodnodig in de de 21ste eeuw.