Onderstaand verhaal hield ik vandaag op een studiedag in Zwolle over het nieuwe boek van Patrick Nullens: ‘Zorgen voor een eigenwijze kudde. Een pastorale ethiek voor een missionaire kerk’.

>> De lezing in pdf <<

Zoeken naar de wijze Herder
Een contemplatieve ethiek voor een pastorale kerk
zaterdag 3 oktober 2015

De icoon hiernaast brengt Jezus in beeld als de go ede herder. Ik kreeg deze icoon bij mijn afscheid uit Haarlem in 2013 van een zuster uit de gemeente met wie ik in een periode van rouw was opgetrokken na het plotselinge overlijden van haar man op de leeftijd van 47 jaar in 2003. Een dergelijke icoon hangt in mijn werkkamer in de Plantagekerk boven de stoel van degene met wie ik pastoraal in gesprek ben. Zo heb ik ook altijd de goede herder in beeld.

Ik ga zo meteen een pleidooi voeren voor een contemplatieve ethiek. Het woord contemplatie zal daarbij dus een belangrijke rol spelen. Maar wat is contemplatie? Dat wil ik verduidelijken met een verhaal. Ik vond het verhaal ooit bij Henri Nouwen, maar later ook op andere plaatsen. Er zijn blijkbaar meerdere versies van het verhaal in omloop. Dit is het verhaal.

Een eenvoudige man uit een Frans dorpje ging elke middag rond een uur of vijf naar het plaatselijke kerkje, waar ook Henri Nouwen wel eens wat tijd doorbracht. Deze man ging dan op de voorste bank zitten tegenover de crucifix die daar hing, beeld van de gekruisigde Christus. Hij zat daar een half uur en deed niets. Na dat halve uur vertrok hij weer. Dit maakte Henri Nouwen nieuwsgierig. Op een goede dag vroeg hij, nadat de man het kerkje uit was gekomen: ‘Wat doet u daar nu eigenlijk? Het lijkt wel alsof u niks doet.’ En de man antwoordde: ‘Hij – en de man doelde op de gekruisigde Christus van de crucifix – Hij kijkt naar mij, en ik kijk naar hem. En dat is genoeg.’

‘Hij kijkt naar mij en ik kijk naar hem.’ In een andere versie van het verhaal zegt de man: ‘Ik kijk naar hem, en hij kijkt naar mij, en we vertellen elkaar dat we elkaar liefhebben.’ Dat is contemplatie: alleen maar stil zijn, tot rust komen, niks doen, niks moeten en je bewust worden van Gods genadige en liefdevolle aanwezigheid. Contemplatie is misschien wel de meest passende reactie op deze woorden uit de zegen van Numeri 6: ‘De HEER doet het licht van zijn gelaat over je schijnen en is je genadig.’ Dát beleven, dat tot je door laten dringen, daar de tijd voor neme – dat is contemplatie.

Dat ter inleiding nu. Want ik wil in reactie op het mooie boek van Patrick Nullens, waarin hij pleit voor een pastorale ethiek, een pleidooi voeren voor een contemplatieve ethiek. Als hoofdtitel heb ik een formulering gekozen waarin een echo doorklinkt van de titel van het boek van Patrick. ‘Zorgen voor een eigenwijze kudde’. Dat is beslist wat we moeten doen: zorgen. En: oog hebben voor een eigenwijze kudde, voor schapen die ook zelf nadenken. Maar er gaat iets aan vooraf waar we ook woorden aan moeten geven, waar we tijd voor moeten maken, waar we ruimte voor moeten scheppen, omdat het vaak nog zo onvanzelfsprekend is. Voorafgaand aan het zorgen is er het zoeken. En voorafgaand aan de eigenwijze kudde is er de wijze Herder.

Twee citaten uit het boek vormen voor mij een uitnodiging om dit spoor wat verder met jullie te verkennen:

  • ‘Misschien hebben we als eigenwijze schapen meer dan genoeg kennis, maar missen we vooral dit element van afhankelijk luisteren en stilstaan bij de christuswerkelijkheid’ (blz. 154).
  • ‘Het is een bijzonder belangrijke opdracht voor leiders in de gemeente om christenen de geheimen van geestelijke oefeningen te leren’ (blz. 155).

Ik wil nu in drie stappen tegen de achtergrond van deze twee citaten een bijdrage leveren aan het gesprek over het ene boek van Patrick Nullens. Stap 1 gaat over een contemplatieve ethiek voor een pastorale kerk. Stap 2 over de christuswerkelijkheid en de Jezusruimte. En stap 3 over de geheimen van geestelijke oefeningen.

1. Een contemplatieve ethiek voor een pastorale kerk

Je zou kunnen zeggen dat ik ten opzichte van het boek van Patrick Nullens een stapje terugdoe. Voordat we spreken over een pastorale ethiek, wil ik het hebben over een contemplatieve ethiek. En voordat we spreken over een missionaire kerk wil ik het hebben over een pastorale kerk.

Ik ben me er zeer van bewust dat missionair-zijn nieuwe vragen met zich mee brengt. Maar als de suggestie wordt gewekt dat pas een missionaire kerk, een kerk die doelgericht werk maakt van naar buiten gericht zijn en nieuwe mensen bij Jezus brengt, de vragen op haar bord krijgt waar Nullens over spreekt, dan wil ik toch graag even kwijt dat die vragen sowieso al in het hart van de kerk van vandaag leven, ook wanneer zo’n kerk niet zo doelgericht missionair is als bijvoorbeeld de VEZ. Sowieso is dat hele woord missionair misschien enigszins overbodig als extra typering van een kerk. Missionair zijn betekent in wezen niets anders dan participeren in Gods missie om deze wereld met hem te verzoenen. En die wereld zit ook heel gewoon in de kerk op zondagmorgen en komt doordeweeks samen in huiskringen. Hoe groot is nu eigenlijk het verschil in levensgevoel tussen mensen binnen de kerk en daarbuiten? De ethische vragen komen in mijn beleving als predikant van een klassieke kerk die niet heel speciaal missionair probeert te zijn, die ethische vragen komen gewoon van binnenuit.

Daarom moet het gesprek denk ik vooral gaan over een pastorale kerk. Wat is dat: een pastorale kerk? Dat is een kerk waarin mensen een verlangen hebben om te luisteren naar de stem van de Herder, de Pastor bij uitstek, Jezus. Johannes 10 is hiervoor een belangrijke inspiratiebron (10:3-5): “De schapen luisteren naar zijn stem, hij roept zijn eigen schapen bij hun naam en leidt ze naar buiten. Wanneer hij al zijn schapen naar buiten gebracht heeft, loopt hij voor ze uit en de schapen volgen hem omdat ze zijn stem kennen. Iemand anders volgen ze niet.” Mooi vind ik dat altijd weer, een beetje haaks ook op de praktijk van een naar binnen gekeerde kerk, dat de herder zijn schapen naar buíten leidt. Maar dat is nu even een zijspoor. Belangrijk is nu vooral dat je de kerk kunt om schrijven als een kudde schapen die luisteren naar de stem van de herder. En juist dat moet ook geoefend worden. De kerk zou een oefenplaats moeten zijn waar we samen leren hoe je dat dan doet: luisteren naar de stem van de herder. En dan niet pas als er moeilijke ethische vragen aan de orde zijn. Maar al veel eerder. Als basishouding van elke christen.

In de Plantagekerk is dit Bijbelgedeelte momenteel ook een belangrijke inspiratiebron omdat we met elkaar oefenen in ‘Verlangen naar het goede leven’. Vers 10 speelt daarbij een centrale rol: “Ik ben gekomen om hun het leven te geven in al zijn volheid. Ik ben de goede herder”. Een contemplatieve benadering van de ethiek stelt vooral deze vragen: hoe leren we deze goede herder beter kennen? Hoe komen we dichter bij deze herder? Of met de titel van een mooi boek van John Piper: hoe kunnen we ‘Jezus zien en ervaren en intens van hem genieten’? Want dat is blijkbaar de bron van dat goede leven, dat leven in al zijn volheid, het overvloedige leven: Jezus kennen als goede herder.

Daarin zit van mijn kant misschien toch ook wel een beetje kritiek op de focus van het boek van Patrick op die eigenwijze kudde. We kunnen zo gefocust raken op, zo geboeid raken door die eigenwijze schapen dat we vergeten dat het eindeloos veel boeiender is om geraakt te worden door de wijze herder. Waar zijn de plaatsen, waar zijn de momenten dat dat ook echt gebeurt? De goede herder zien en ervaren en intens van hem genieten.

Iets meer nog over die contemplatieve ethiek. Ik kwam er een boek over tegen, in het Engels: ‘Contemplative Ethics’. De auteur Dennis J. Billy – hij maakt deel uit van de Rooms-Katholieke Congregatie van de Allerheiligste Verlosser, ook wel de Redemptoristen genoemd – de auteur verbindt contemplatie met het contemplatieve gebed. Dat contemplatieve gebed is een zoeken van God om te rusten in God. Het contemplatieve gebed vraagt niets anders van God dan te mogen delen in de intimiteit van zijn goddelijke vriendschap.

De auteur stelt ook aan de orde dat contemplatie en ethiek op het eerste gezicht niet veel met elkaar gemeen hebben. Ethiek gaat over het concrete leven, waarin we dingen doen, waarin we concrete keuzes maken. Terwijl contemplatie nu juist niet over doen gaat, maar over rusten, over niets doen. Contemplatie is, niets vinden maar je bévinden, namelijk in de armen van de Heer. Contemplatie is niet vinden maar gevonden worden. Zo komt het gebed in beeld als onmisbare bron voor de ethiek. Niet op de manier van: natuurlijk moeten we ook bidden, om dan vervolgens heel hard te gaan denken en te redeneren. Maar bidden als aanwezig zijn in Gods genadige aanwezigheid. Bidden als aandachtig present zijn in Gods presentie.

Hoe dan ook: een contemplatieve ethiek staat een ethiek voor die een heel nauwe verbinding aan gaat met spiritualiteit. Als Billy aan het einde van het inleidende hoofdstuk enkele richtinggevende opmerkingen maakt voor het ontwikkelen van een contemplatieve ethiek, is dit de eerste opmerking: Contemplatieve ethiek vereist een voortdurend aanwezige achtergrond van innerlijke stilte en van een alleen zijn van het hart (‘Contemplative ethics requires a continuous backdrop of inner silence or solitude of the heart’). Deze stilte stelt ons in staat om in contact te blijven met de verschillende dimensies van ons mens-zijn: niet alleen ons denken speelt een rol, ook ons voelen, onze intuïtie, onze lichamelijkheid spelen een rol in processen waarin we zoeken naar wijsheid. Tegelijk is het deze stilte die ons hart opent voor God. Het is de stilte die ons in staat stelt om de stem te horen die spreekt, de stem van de goede herder die we ook Christus noemen en van wie we met Paulus belijden dat alle schatten van wijsheid en kennis in hem verborgen liggen (Kolossenzen 2:3)

2. Van christuswerkelijkheid naar Jezusruimte

Voor het tweede onderdeel pak ik nu het vaak gebruikte begrip van de christuswerkelijkheid op dat Patrick Nullens ontleent aan Dietrich Bonhoeffer. Nog een keer het citaat waar ik bij aansluit: ‘Misschien hebben we als eigenwijze schapen meer dan genoeg kennis, maar missen we vooral dit element van afhankelijk luisteren en stilstaan bij de christuswerkelijkheid.’ (blz. 154). Wat is dat, die christuswerkelijkheid? En hoe kun je daar dan bij stilstaan?

Patrick geeft zelf in zijn boek al eerder aan, op blz. 62: ‘Deze theologische gedachte over Gods werkelijkheid als christuswerkelijkheid klinkt misschien abstract en statisch.’ En ik ben geneigd het daarmee eens te zijn. Met christuswerkelijkheid wordt zoveel bedoeld als: heel deze werkelijkheid waarin wij leven is in alle opzichten de werkelijkheid van Christus omdat hij als de Zoon van God in deze werkelijkheid is ingegaan. ‘In Jezus Christus is de werkelijkheid van God binnengegaan in de werkelijkheid van Christus’ (blz. 62). ‘Alleen “in Christus” als bemiddelaar kunnen we onszelf en de wereld rondom ons juist interpreteren’ (blz. 62).

Daar worden veel diepe en belangrijke dingen over gezegd, maar toch heb ik het gevoel dat er nog meer dynamiek en concreetheid mogelijk is als het gaat om deze christuswerkelijkheid. Het blijft me nog wat te dogmatisch, terwijl ik behoefte heb aan een meer spirituele benadering, juist vanwege die contemplatieve ethiek. Ik wil daarom voorstellen om het begrip ‘christuswerkelijkheid’ aan te vullen met of nader te belichten met behulp van de metafoor van de Jezusruimte. Ik zou willen dat ik die metafoor zelf had bedacht. Maar dat is niet zo. Ik kwam de metafoor tegen op het omslag van een boek van de Benedictijner monnik, en evenzeer Belg als Patrick Nullens: Benoît Standaert. Van zijn hand verscheen in 2000 het boek: ‘De Jezusruimte. Verkenning, beleving en ontmoeting’. Een bijzonder rijk boek waarin deze monnik een leven lang nadenken over en omgaan met Jezus samenbrengt. Met deze woorden van Paulus start de proloog van het boek: ‘Ik wil hem kennen. Ik wil de kracht van zijn opstanding gewaarworden. Door te delen in zijn lijden en gelijkvormig te worden aan zijn dood hoop ik waardig bevonden te worden ook de binnenkant van zijn opwekking uit de doden te mogen ervaren (naar Filippenzen 3:10-11)’ (blz. 9).

Met zijn boek wil Benoît Standaert de lezer binnenvoeren ‘in een welbepaalde geestelijke ruimte die met de naam Jezus opengaat’ (blz. 9). Die Jezusruimte is voor Standaert een afgrond van Goedheid of een krachtveld van Goedheid, een bijzondere straling. Hij schrijft: ‘Ik ken geen groter geluk dan wanneer ik in die bijzondere straling ga staan, en ik ken geen dieper verdriet dan wanneer ik de transparantie voor dit licht even zou verraden, doordat ik mij afsluit in vergetelheid, zelfgenoegzaamheid of onverschilligheid ten opzichte van Hem, die Ene, en zijn trekkracht. Die Straling heft paradoxale eigenschappen: ze is kwetsbaar én weerbaar (zoals bij de lijdende dienaar in Jesaja 42 en 50), arm én sterk, niet oordelend, wel vergevend, onthecht en toch verbonden en verantwoordelijk, ernstig en speels, kinderlijk vrij, gedreven en spontaan, heilig en medemenselijk solidair, particulier en universeel, dankbaar en voorsprekend, eminent menselijk en daarom goddelijk’ (blz. 17). En met een verwijzing naar Kafka: ‘Hij is een afgrond van licht’. Afgronden zijn doorgaans duister, maar bij Jezus licht de afgrond op, onmetelijk vrij, alles heerlijk vervullend’ (blz. 17).

De Jezusruimte is daar waar het licht van Jezus straalt, schijnt, alles doordringt. Het is een ruimte die wel een centrum, een midden heeft, maar geen grenzen. De Jezusruimte is ‘een paradoxale cirkel waarvan het centrum overal is en de omtrek nergens’ (blz. 19). ‘De vrijheid die de Jezusruimte in zich bergt, laat zich niet zomaar inkapselen, maar deelt zich creatief mede: je moet erin gaan staan om ze te kennen. (…) Ze is niet vrijblijvend en laat evenmin om het even wat toe. Er is ernst mee gemoeid. Je kunt je ervoor afsluiten en dan bestaat ze gewoonweg niet voor jou. Je kunt erin delen zonder haar ooit uitputtend te doorvorsen. Een gebaar zoals het kruisteken of een oogopslag naar een icoon, kan volstaan om de hele ruimte in jou weer levendig present te stellen. Weinig is dus nodig. Anderzijds volstaan de meest feestelijke vieringen van Pasen en Pinksteren samen niet om de gehele volheid van de Jezusruimte voor de geest te ontvouwen’ (blz. 20).

De Jezusruimte. ‘Je moet erin gaan staan om ze te kennen.’ Licht in dat zinnetje misschien iets op van wat het zou kunnen betekenen als Patrick Nullens spreekt over ‘stilstaan bij de christuswerkelijkheid’? Ik denk van wel. Misschien zit hier het verschil: ‘stilstaan bij de christuswerkelijkheid’ speelt zich wellicht nog teveel af op het niveau van overtuigingen, op het niveau van het hoofd en van het gesprek en de discussie; ‘in de Jezusruimte gaan staan om ze te kennen’ is een ervaring die je kunt zoeken, een existentiële ervaring waarin je je kunt oefenen, een gebeuren waarin je kunt groeien. En dat brengt me bij de derde en laatste stap waarin het gaat over de geheimen van geestelijke oefeningen.

3. De geheimen van geestelijke oefeningen

‘Het is een bijzonder belangrijke opdracht voor leiders in de gemeente om christenen de geheimen van geestelijke oefeningen te leren’ (blz. 155). En daar zeg ik van harte amen op. En het is tegelijk de wens dat dit vanuit het boek van Patrick Nullens nog veel meer wordt uitgewerkt, juist omdat het om een ‘bijzonder belangrijke opdracht’ gaat.

Waar moeten we bij die geestelijke oefeningen aan denken? In aansluiting bij Richard Foster stelt Nullens: ‘Dit zijn oefeningen die door Gods Geest worden gebruikt voor onze geloofsgroei’ (blz. 155). Daarbij pleit hij vooral ook voor meditatie en meditatief gebed. Daarbij gaat het niet om een soort ontlediging of een therapeutische oefening. ‘Door meditatie groeit onze vertrouwelijke vriendschap met Christus en gaan we alles meer interpreteren vanuit de christuswerkelijkheid’ (blz. 156). Dat klinkt me dan toch nog wat te rationeel in de oren, dat ‘interpreteren’ en die ‘christuswerkelijkheid’. Even verder klinkt opnieuw de stem van Foster: ‘In meditatie scheppen we de emotionele en spirituele ruimte, zodat Christus [een heiligdom] in ons hart kan bouwen’ (blz. 156; de woorden tussen vierkante haken zijn in het boek van Nullens weggevallen, maar komen wel bij Foster voor, Feest van de navolging, blz. 24).

Ik geloof dat het goed zou zijn als de christenen, die Patrick Nullens op het oog heeft als hij de wens rond de geheimen van de geestelijke oefeningen uitspreekt – als die christenen allemaal meer zouden worden ingewijd in het meditatieve of het contemplatieve gebed. Ik denk dat de klassieke spirituele praktijk van de lectio divina daarvoor heel vruchtbare handvatten biedt.

Want juist die lectio divina is een van de vormen of praktijken die ons in staat stelt de Jezusruimte binnen te gaan. De Jezusruimte. ‘Je moet erin gaan staan om ze te kennen.’ Lectio divina is bij uitstek een manier om in de Jezusruimte te gaan staan. Niet voor niets vraagt Benoît Standaert ook al heel vroeg in zijn boek juist hier de aandacht voor. Ik citeer: ‘Een van de uitgelezen vormen om die Jezusruimte telkens weer opnieuw in zich toe te laten, is wat de monniken traditioneel de lectio divina (…) noemen: het ‘goddelijke lezen’ door toeleg op de Schrift, en wel zo dat wij er God in ontmoeten en Hij ons, of nog dat wij al lezend vooral door Hem worden ‘gelezen’ (…). De hele Schrift bevat in zich alles wat we in de ruimte van Jezus kunnen vinden: elk boek spreekt van hem, Jezus, het vleesgeworden Woord, het sacrament zelf van de Godsontmoeting. Samen zeggen alle Schriften zijn Naam uit’ (blz. 22).

Lectio divina dus. De Schrift lezen met het oog op een Godsontmoeting, niet om een standpunt in een ethische discussie te kunnen onderbouwen. Want dat zie ik nogal eens gebeuren: de we opnieuw zouden moeten leren Bijbellezen óm standpunten te kunnen bepalen over allerlei spannende ethische en andere kerkelijke thema’s. Maar daarvoor is de Schrift niet in de eerste plaats bedoeld. De Schriften vormen een Jezusruimte. En we hebben niet zonder meer (een eigentijdse) hermeneutiek nodig. Willen we een echte plek geven aan een contemplatieve ethiek, dan hebben we een spirituele hermeneutiek nodig. Een hermeneutiek, een manier van lezen, die primair spiritueel is, die primair helpt om als lezer present te komen in de presentie van God.

In wezen is de weg van de lectio divina een heel eenvoudige. Vier stappen, met Latijnse namen (want het mag best een beetje vreemd klinken en er mag ook best te proeven zijn dat we in een lange, heel lange traditie gaan staan als we de praktijk van de lectio divina oefenen):

  • Lectio: lezen, luisteren
  • Meditatio: mediteren, overdenken
  • Oratio: bidden, God zoeken
  • Contemplatio: aanschouwen, rusten in Gods aanwezigheid

Het voert op dit moment te ver om dit verder uit te werken. Daarom zeg ik nu alleen nog: laten we bij alle vragen die op ons afkomen ons niet alleen oefenen in het zorgen voor en begrijpen van de eigenwijze kudde, maar ook en vooral ons oefenen in het zoeken van de wijze Herder. Hij spreekt. Zijn stem klinkt. Maar niet zomaar. Daar moeten we moeite voor doen.

Wie wil zorgen voor een eigenwijze kudde kan dat alleen maar doen door (eerst) te zoeken naar de wijze Herder en aandachtig en open naar hem te luisteren.

Want: de schapen luisteren naar zijn stem (Johannes 10:3).