Soms kom je een uitspraak tegen die je even stil zet. Dit was voor mij zo’n uitspraak: ‘doen is het nieuwe praten’. Die uitspraak (in een managementboek) zette me stil omdat er in de kerk zoveel gepraat wordt. Eindeloos veel. In vergaderingen, in kerkdiensten, in preken, in cursussen. Het christelijk geloof lijkt soms een praatgeloof: je overtuigingen, en wat je daarover te zeggen hebt, lijken in hoge mate te bepalen waar het in het geloof om draait.

Toen maakte ik kennis met: praktijken. Dat vraagt even wat uitleg. Ik las namelijk een aantal Engelstalige boeken die uitgingen van deze centrale gedachte: het christelijke geloof drukt zich vooral uit in de praktijken die christenen samen doen. Het gaat in dat christelijke geloof niet allereerst om de overtuigingen die je aanhangt en deelt, maar om de dingen die je als christenen samen doet om je geloof in Jezus tot uitdrukking te brengen en concreet te maken. Niet de focus dus op praten en overtuigingen delen, maar op doen en geloof praktisch maken.

En toen viel me een gedachte binnen die ik sindsdien heb proberen vast te houden (hoe moeilijk ik dat soms ook vind). Deze gedachte: geloven is niet allereerst het hebben van een set christelijke overtuigingen, geloven is allereerst het participeren in een set christelijke praktijken. Dat wil ik graag wat verder toelichten. Daarvoor zet ik in bij die praktijken. Een omschrijving daarvan (die ik heb gevonden in een van die boeken die ik noemde over praktijken) luidt zo: ‘christelijke praktijken zijn dingen die christenen door de tijd heen samen doen om zich te richten op fundamentele behoeften en condities van het mens zijn en van heel de schepping, in het licht van en in reactie op Gods actieve tegenwoordigheid met het oog op het leven in Jezus Christus in deze wereld.’ (Die zin mag je gerust nog een keer lezen.)

Concreet moet je dan bijvoorbeeld aan deze praktijken denken: samen eten, vasten, gastvrij zijn, eenvoudig leven, vergeving schenken, zorgen voor de schepping, opstaan tegen onrecht, rusten, stil worden, Bijbel lezen, dopen, getuigen enzovoort. Allemaal dingen die christenen doen en die doordat ze gedaan worden belangrijke hulp bieden om geloof concreet gestalte te geven en het goede leven te ontdekken en erin te groeien en voor anderen zichtbaar te maken.

Als we als voorbeeld nu even gastvrijheid nemen (je huis openstellen voor iemand anders, open staan voor iemand die anders is dan jij) en dan opnnieuw die omschrijving op ons in laten werken, dan kun je je er misschien al wat meer een voorstelling bij maken: gastvrijheid is iets dat christenen door de tijd heen samen doen om zich te richten op fundamentele behoeften en condities van het mens zijn en van heel de schepping, in het licht van en in reactie op Gods actieve tegenwoordigheid met het oog op het leven in Jezus Christus in deze wereld. Je ontdekt bijvoorbeeld dat gastvrijheid zich  inderdaad richt op fundamentele behoeften van het mens zijn: namelijk je welkom weten, gezien worden, geholpen worden als je in nood of eenzaam bent. En je ontdekt dat menselijke gastvrijheid een reactie is op Gods gastvrijheid: zo is God onder de mensen aanwezig, als een gastvrije God. En ook zie je dat gastvrijheid een heel belangrijke praktijk is om met Christus verbonden te zijn en vanuit hem gastvrij aanwezig te zijn in deze wereld.

Met ‘geloven in praktijken’ bedoel ik dus dat Jezus vertrouwen en volgen primair vorm en inhoud krijgt in wat we als christenen doen, in de praktijken waarin we samen (en ook alleen) participeren. Als ik in dit boek focus op drie praktijken (samen lezen, samen delen en samen eten) bedoel ik daar dus mee te zeggen dat kerk zijn vandaag (in welke vorm dan ook) het beste kan inzetten bij die praktijken. De ervaring leert ook hoe belangrijk bijvoorbeeld het samen eten is als het gaat om gemeenschapsvorming én als het gaat om contact maken met mensen die Jezus nog niet kennen. Ik geloof dat het succes van de Alphacursus niet allereerst ligt in het inhoudelijke programma maar in de belangrijke plaats die het samen eten inneemt.

Inzetten bij praktijken dus. Maar die praktijken maken deel uit van een breder verhaal dat ik hier ook nog kort wil aanduiden. Ik houd nogal van drieslagen, dus hier komt er weer een (opnieuw ontleend aan die Engelstalige boeken over praktijken): overtuigingen, verlangens, praktijken. Ook even in een schemaatje dat duidelijk maakt dat we hier met een nogal basale drieslag te maken hebben.

OvertuigingenVerlangensPraktijken
HoofdHartHanden
WaarheidEchtheidGoedheid

De stelling die ik eerder dit hoofdstuk naar voren bracht, luidt zo: geloven is niet allereerst het hebben van een set christelijke overtuigingen, geloven is allereerst het participeren in een set christelijke praktijken. In dat woordje ‘allereerst’ zit natuurlijk een ook wat nuancering. Mijn bewering is niet dat overtuigingen onbelangrijk zijn. Dit boek staat bijvoorbeeld boordevol overtuigingen en zou daar zonder niet geschreven kunnen zijn. Maar het punt dat ik wil maken is dit: als we holistisch willen geloven, als we met geloven op een manier bezig willen zijn waar ons hele mens zijn bij betrokken is, dan is het nodig om aandacht te hebben voor én overtuigingen, én verlangens én praktijken. In meer dagelijkse taal: geloven doen we met hoofd, hart en handen. Nog weer iets anders gezegd: voor geloven is niet alleen waarheid nodig, maar ook echtheid en goedheid.

Deze drieslag zie ik dus als wezenlijk voor geloven en ook voor kerk zijn. Mijn gedachte is nu dat veel kerk zijn nog altijd het gevaar loopt (in bijvoorbeeld kerkdiensten en ook in onderwijs- en vormingsprocessen) te blijven steken bij aandacht voor overtuigingen. Leerprocessen worden nog veel te vaak eenzijdig cognitief ingezet. Maar leren geloven (en geloven zelf ook) heeft een holistische benadering nodig, waarbij ik nu vooral bepleit dat we ons startpunt nemen in praktijken.

Bovenstaande tekst is hoofdstuk 4 uit mijn boek ‘Verlangen naar het goede leven. Samen lezen, samen delen, samen eten’.