“Weet jij wat ik het stomste vind van de kerk? Het allerstomste?” Dat vroeg een dochter eens aan haar moeder. Ik weet niet precies hoe oud dat meisje was. Twaalf? Vijftien? Zoiets? Ik hoorde het de moeder vertellen in een podcast.

“Weet jij wat ik het stomste vind van de kerk? Het allerstomste?” Misschien maak jij nu al een lijstje van dingen die het antwoord zouden kunnen zijn op die vraag. De liederen die gezongen worden. Dat het vaak zo lang duurt. Dat je niks van de preek snapt. Dat de mensen zo schijnheilig zijn. Dat er nooit eens gelachen wordt.

“Weet jij wat ik het stomste vind van de kerk? Het allerstomste?” Dit was haar antwoord: “Dat iedereen er maar vanuit gaat dat ik geloof.”

(Lees verder onder de video en de podcast)

Kijk deze preek terug:

Luister deze preek als podcast:


*

“Dat iedereen er maar vanuit gaat dat ik geloof.” Dat zegt een meisje van een jaar of 12 of 15. Maar misschien herken jij het ook wel. Dat je als je in de kerk zit ook vanzelfsprekend geacht wordt een gelovige te zijn. Iemand die zeker is en nooit twijfelt. Iemand die vooral blij is met God en Hem nooit eens vervloekt.

Dat woordje ‘Nee’ dat we vandaag proberen te spellen gaat erover dat geloven in een goede God helemaal niet zo vanzelfsprekend is. Dat het helemaal niet gemakkelijk is om te geloven dat God bestaat. Dat het een enorme worsteling is om in een God te geloven die een aarde gemaakt geeft – als Hij dat al gedaan heeft – waar het zo’n ontzettende puinhoop is. Dat het een heel pijnlijk proces is om erachter te komen dat de kerk je Godsbeelden heeft meegegeven die niet deugen, die niet waar zijn, die veel kapot hebben gemaakt.

Er zit onder dat woordje ‘Nee’ woede en frustratie, twijfel, bitterheid, ongeloof.

Maar: mag dat er allemaal wel zijn? Hebben we misschien, zoals we in de samenleving ziekte en dood naar de marge hebben geduwd, in de kerk twijfel en ongeloof en frustratie de wacht aangezegd: daar moet je hier niet mee aankomen?

*

Naast deze prekenserie over twaalf eenvoudige woorden geef ik ook een online cursus over ‘Naakte spiritualiteit‘. Een van de deelnemers stuurde me bij het begin van de cursus een mailtje, toen we met dat eenvoudige woord ‘hier’ bezig waren.

“Hier ben ik, hier bent U, hier zijn wij samen.”

Ze schreef: “Al lange tijd dwaal ik rond in een woestijn. En ik wil oefenen in ‘hier ben ik’, maar ik merk bij mezelf zoveel twijfel en angst om te vertrouwen en te geloven dat Hij daar écht is en míj roept en zoekt. Hoe leer ik dát weer geloven? Hier geen brandende braamstruik… Eigenlijk ben ik, heel eerlijk gezegd, teleurgesteld in God. En ik besef wel dat ik blijkbaar verkeerde verwachtingen had, Hem verkeerd heb begrepen. Maar ik krijg dat vertrouwen, wat ik oprecht had, niet terug. En ik durf er niet meer op te vertrouwen dat Hij me echt ziet, hoort, laat staan zoekt…”

Dat is heftig om te horen, dat is echt die herfstfase.

In de lentefase, de eerste fase van de eenvoud, lijkt alles zo duidelijk en mooi. God is er, jij bent er en op elke vraag is wel een antwoord. We vieren er de eenvoudige woorden: Hier, Dank, O!

In de zomerfase, de fase van de complexiteit, merken we dat de wereld toch wat ingewikkelder in elkaar zit, niet zo zwart wit is, dat mensen tegenvallen, dat we onszelf tegenvallen, dat er zoveel nood is. De eenvoudige woorden Sorry, Help, Alstublieft zijn er dan om toch verder te komen. Het lukt dan nog best aardig om met de complexiteit om te gaan.

Maar dan is er de herfstfase, een fase van niet meer weten niet meer ervaren, gefrustreerd zijn, boos en teleurgesteld. Teleurgesteld in de kerk, in God, in jezelf, in de mensen.

Die cursusdeelnemer was daar. In een reactie schreef ik onder meer: “Dank dat je zo eerlijk vertelt over je worsteling. Ik denk dat je die eerste zes eenvoudige woorden nu eerst maar even moet laten zitten en de hoofdstukken over ‘Wanneer’, ‘Nee’, en ‘Waarom’ zou kunnen gaan lezen omdat die je veel herkenning en hopelijk ook bemoediging geven. En je helpen om je gezien te voelen in je teleurstelling.”

*

Deze deelnemer schreef me een paar dagen geleden: “Het was zo’n verademing voor me, om dit te lezen! Bij de enkeling aan wie ik mijn twijfels en wanhoop over mijn schipbreuk lijdende geloof toevertrouwde, stuitte ik vooral op onbegrip, allerlei goedbedoelde adviezen en ook veroordeling. Het gaf zo veel ruimte deze herkenning en deze erkenning! En de troostende geruststelling en relativering dat het ‘slechts’ een seizoen is. (…) Mijn herfst is nog niet voorbij. Maar het geeft veel minder paniek nu. Heel diep weet ik dat God groter is dan mijn twijfel, ongeloof en wantrouwen…”

Ja, hebben we in de kerk, hebben we in onze gesprekken over geloof en ongeloof echt ruimte voor teleurstelling en frustratie, voor kritische vragen, voor diepgaande twijfel en woede?

Bij God is die ruimte er in elk geval wel, bij de waarachtige God, de echte God. Misschien niet bij de God die je leerde kennen als een altijd maar boze god bij wie geen ruimte is voor fouten en twijfels, de god die altijd alleen oordeelt – van die god kun je maar beter afscheid nemen.

*

Maar die ruimte is er wel bij de waarachtige God van bijvoorbeeld Psalm 77. Daar is ruimte voor een woedende spiritualiteit. Voor diep gefrustreerde vragen.

Hoor de opening van die Psalm:

“Luid roep ik God, ik schreeuw het uit,
luid roep ik God – dat Hij mij hoort.
Op de dag van mijn nood zoek ik de Heer,
bij nacht hef ik mijn handen, rusteloos,
mijn ziel laat zich niet troosten.
Ik denk aan God en moet zuchten,
mijn gedachten vermoeien mijn geest.”

Geschreeuw. Onrust. Vermoeidheid. Gezucht. Troosteloosheid. Het is er allemaal.

En komt er dan meteen ‘En God hoorde mij en troostte mij’? Nee. Dat komt niet. De Psalm raast en roept verder.

“U laat me mijn ogen niet sluiten,
van onrust vind ik geen woorden,
ik zie terug op voorbije tijden,
op de dagen en jaren van vroeger,
bij nacht denk ik aan mijn spel op de snaren,
mijn hart zoekt, mijn geest vraagt.”

De onrust blijft. De slapeloosheid. De wanhoop. Het zoeken en niet vinden. En God krijgt er de schuld van:

“U laat me mijn ogen niet sluiten.”

En dan komen de vragen. En als je ze hoort zou je toch haast zeggen: ‘Zo moet je niet praten.’ Of: ‘Als je zo praat, dan vraag je er zelf ook om.’ Of: ‘Pas op met dat soort vragen, want daar is God niet van gediend.’

Nee, het kan zijn dat je een god hebt leren kennen die daar niet van gediend is, een god die geen ruimte laat voor twijfel en woede. Dan is het tijd om van die god afscheid te nemen. Want de vragen die nu klinken, de waarachtige God kan er wel tegen:

“Zou de Heer voor eeuwig verstoten,
zou Hij niet langer liefhebben?
Is zijn trouw voorgoed verdwenen,
zijn woord voor eens en altijd verstomd?
Vergeet God genadig te zijn,
verbergt zijn ontferming zich achter zijn toorn?”

En dat zijn voor de dichter van de Psalm échte vragen, geen retorische vragen. Echte vragen. Je kunt op een plek in je leven en je geloof terecht komen waarin dit de werkelijkheid voor je is:

God verstoot mij eeuwig en heeft mij niet langer lief.
Gods trouw is voorgoed verdwenen en zijn woord voor eens en altijd verstomd.
God vergeet genadig te zijn en zijn ontferming verbergt zich achter zijn toorn.

Ja, dan is het echt herfst in je geloof.

En als je dat bij jezelf zo niet herkent, dank God ervoor, maar heb er ruimte voor dat een ander dat wel zo ervaart en zeg niet: ‘Zo moet je niet praten’.

Het eenvoudige woordje Nee is ervoor om juist hier voor de ruimte te scheppen die er bij God allang is. God, de waarachtige God, kan er wel tegen. En het is een zegen als je mensen om je heen vindt die er ook tegen kunnen en de moed hebben om samen met jou in de Nee-fase te zijn.

*

‘Sela’ – dat woordje staat er na al die vragen. Geen antwoorden, maar Sela. Wat het precies betekent weet niemand maar het zal zoiets zijn: ‘Pauzeer even en neem ruimte om na te denken en tot je door te laten dringen wat er is. Word even stil.’ (…)

En misschien zeg je wel: ‘maar de Psalm gaat toch nog verder?’ En dat klopt. Maar nu even niet. Nu is er ruimte voor Nee. Nu is er ruimte voor geen antwoorden. Nu is er ruimte voor twijfel en wanhoop en teleurstelling. Nu is er ruimte voor een Nee tegen al te gemakkelijke en snelle antwoorden. Laat het er zijn.

Brian Mclaren doet een schurende uitspraak in dit verband in zijn boek: “Twijfelaars, atheïsten en en secptici hebben een belangrijke plaats in elke geloofsgemeenschap.” Ook al beseffen ze het misschien niet, hun kritiek vloeit voort uit hun verdriet dat ze de echte, waarachtige God nog niet hebben kunnen vinden. Hun Nee is een weigering om de aanwezigheid van de god van de vele scheve en tekortschietende godsbeelden te accepteren. En hun Nee is tegelijkertijd een weigering om de afwezigheid accepteren van de echte, waarachtige God die ons denken en kennen ver te boven gaat.

*

Kunnen we hiermee oefenen? Met dit eenvoudige woordje Nee? Ook als we zelf misschien niet in een herfstfase van ons geloof zitten?

Ja, dat kan. In elk geval op twee manieren. Eerste manier, eerste oefening: je zou vandaag of morgen wat tijd kunnen nemen om antwoorden te bedenken en misschien op te schrijven op deze vragen:
Welke grieven heb jij tegen de realiteit, tegen spiritualiteit, tegen God de Almachtige?
Wat weiger jij te accepteren? Wat maakt jouw hart woedend?
Wat in jou staat op en zal niet gaan zitten en spreekt zich uit en zal niet zwijgen?

Tweede manier, tweede oefening: dat we nu gaan zingen. Psalm 77 vers 1-3 in de Nieuwe Psalmberijming, en dat je dan meezingt, ook als het niet direct jouw vragen zijn. En dat je zo solidair bent met twijfelaars en sceptici en zelfs met atheïsten en mensen die teleurgesteld zijn in God.

“Luid roep ik tot God zal horen;
haast heb ik de moed verloren.”

*

Zingen: De Nieuwe Psalmberijming 77:1,2,3

  1. Luid roep ik tot God zal horen;
    haast heb ik de moed verloren.
    Ik roep God met luide stem,
    strek mijn handen uit naar Hem.
    Rusteloos zijn mijn gedachten,
    troosteloos de lange nachten.
    Wanhoop voel ik en verdriet;
    aan Hem denken helpt me niet.
  2. Zonder woorden, aangeslagen,
    lig ik wakker vol met vragen.
    Steeds haal ik mij voor de geest
    hoe het vroeger is geweest:
    hoe ik spelend op de snaren
    Gods nabijheid heb ervaren.
    Nu klinkt treurig mijn refrein:
    zou Hij mij vergeten zijn?
  3. Heeft de Heer dan echt besloten
    ons voor altijd te verstoten?
    Wat als Hij nu nooit meer komt,
    als zijn woord voorgoed verstomt?
    Is God zijn verbond vergeten;
    wil Hij niets meer van ons weten?
    Is Hij meer van toorn vervuld
    dan van liefde en geduld?