In het Nederlands Dagblad van deze dag voert Robert Doornenbal een warm en belangrijk pleidooi voor missionair leiderschap: Missionaire nood vraagt ander leiderschap. De gemiddelde student/dominee krijgt er wel weer behoorlijk van langs:

Als je de spirituele biografie van de huidige studenten bekijkt, zijn het over het algemeen brave, vrij traditionele gelovigen – prima, deze mensen heb je ook nodig.

Dat is niet zo aardig. Maar goed, de waarheid is ook niet altijd aardig. Doornenbal pleit voor luizen in de pels, afwijkende types:

Verder zou ik actief op zoek gaan naar apostelen, evangelisten, luizen in de pels. Ik zou types rekruteren die, los van de eigen zuil, helpen de missionaire identiteit van de kerk vorm te geven.

Boeken lezen en papers schrijven

Nu zijn dit niet zo maar schoten voor de boeg. Komende vrijdag hoopt Robert Doornenbal te promoveren op een indrukwekkende dissertatie: ‘Crossroads. An Exploration of the Emerging-Missional Conversation with a Special Focus on ‘Missional Leadership’ and Its Challenges for Theological Education‘. Ik zeg denk ik niet teveel als ik beweer dat dit proefschrift een heel belangrijke bijdrage levert aan de voortgaande reflectie op het (missionaire) leiderschap in de kerken én op de vraag hoe theologische opleidingen hiermee bezig moeten zijn.

Een belangrijke conclusie van Doornenbal is dat de onderzochte theologische instellingen (PThU Kampen/Leiden/Utrecht, TU Kampen, ETF Leuven) veel te veel de toekomstige kerkelijke leiders opleiden tot academici:

De opleidingen die ik onderzocht, laten hun studenten vooral boeken lezen en papers schrijven, met het idee later op theologisch gebied te kunnen publiceren. Het accent ligt op theoretische vorming.

De academie heeft het weer fout gedaan

Dat zal waar zijn. Maar hoe eerlijk is het eigenlijk om dat een academische instelling kwalijk te nemen? Het heeft ook iets gemakkelijks om vanuit de missionaire praktijk te roepen dat de academische opleiding onvoldoende voorsorteert voor missionair leiderschap. Universiteiten en faculteiten worden nu eenmaal afgerekend (door visitatiecommissies) op hun académische prestaties. En het is al decennialang zo dat het theologische gebied dat zich veel meer dan de andere richt op de praktijk (de Praktische Theologie) een ondergeschoven kindje is geweest (‘veel te praktisch’, ‘niet echt theologisch’). Daar probeert dit vakgebied nu wat aan te doen – juist – door zichzelf veel académischer te profileren (‘heus, wij zijn ook wetenschappelijk bezig’).

De oplossing ligt natuurlijk in een soort ‘mixed economy’: academische opleiding én praktijkgerichte vorming. Daar zijn in de theologische wereld ook wel voorbeelden van. Maar feit blijft dat er een enorm spanningsveld is waar het gaat om academische theologische opleiding (die primair academische theologen aflevert) en beroepsgerichte seminaries (die hopelijk missionaire leiders voor de praktijk aflevert). Die twee laten zich niet heel gemakkelijk met elkaar verbinden zónder gevolgen voor de academische kwaliteit van een opleiding.

Aandacht voor spirituele vorming

Wat mij in Doornenbals dissertatie in elk geval zeer aanspreekt, is zijn aandacht voor spirituele vorming. Daar worden heel wat bladzijden aan gewijd en dat is prachtig. Doornenbal geeft deze mooie omschrijving van spirituele vorming door (blz. 211):

Our continuing response to the reality of God’s grace shaping us into the likeness of Jesus Christ, through the work of the Holy Spirit, in the community of faith, for the sake of the world.

Hij laat zien dat juist in de context van vorming met het oog op missionair leiderschap al heel wat werk verzet is rond spirituele vorming. Dat kan dus vruchtbaar worden gemaakt in de context van de theologische academie. Een van de negen vragen die Doornenbal aan de drie theologische opleidingen heeft gesteld, ging dan ook over de aandacht voor spirituele vorming: ‘How Is ‘Spiritual Formation’ Perceived and Given Form?’ De spirituele vorming heeft het in elk geval niet gemakkelijk (blz. 233):

Apart from rationalism, other profoundly influential forces that work against spiritual formation in theological education are said to be those of institutionalization and professionalism, with their functionalist emphases.

Ik heb uiteraard nog niet de hele dissertatie kunnen lezen, maar volgens mij biedt Doornenbal buitengewoon belangrijke inzichten die een rol moeten gaan spelen (zo dat niet ook al gebeurt) in de verschillende theologische opleidingen. Daarbij gaat mijn aandacht in het bijzonder uit naar het thema van de spirituele vorming (met zeker ook een relatie naar een missionair leiderschap). Deze opmerkingen lijken me een prachtig startpunt (blz. 234):

It is broadly agreed that it would be wrong to assume that spiritual formation will happen automatically. If it is not a part of the purpose and mission of the theological school, “it is extremely difficult to implement structures and policies to support the initiative.” Spiritual formation, furthermore, cannot be marginalised or left fragmentary, for example by providing independent courses “added to an already overloaded program.” Integration must be actualized and visible, and not simply left to the student to achieve on his own. In a gripping metaphor, it is recognized that “you cannot grasp the finger of spirituality without having to grasp the whole fist of the educational experience.” The cultivation of spiritual practices for future clergy may involve “faculty attention to the mutuality of worship, small groups fostering spirituality, and individual spiritual guidance in educating seminary students.”