Gisteren verscheen er in het Nederlands Dagblad een column van Monique Samuel: Ontembaar (lees voor reacties de weblog van Paul Abspoel). Een pittig verhaal naar aanleiding van een besloten symposium waarvoor Otto de Bruijne een kleine vijftig mensen had uitgenodigd die allemaal op hun eigen manier een sterke betrokkenheid hebben bij het heden en de toekomst van de kerk van de Heer. De dag (die besloten was, zodat je ook gewoon eens rustig van gedachten kon wisselen en eens iets kon zeggen zonder dat dat direct de volgende dag in de christelijke pers zou worden uitvergroot) had als doel:

“niets meer of minder dan een open en inspirerende ontmoeting rond het thema. De dag zal niet resulteren in gezamenlijke verklaringen of conclusies. Er zijn geen toekomstplannen, geen instituties of organisaties die een agenda hebben” (uit de vooraf gestuurde informatie).

Ik was aanwezig bij die dag (en schreef als bijdrage vooraf deze tekst: ‘Waar kerk gebeurt, daar wil ik zijn‘) en begrijp wel iets van de verbijstering en frustratie van Monique Samuel. Want zeker, er werden dingen gezegd waarmee ik het ook erg oneens was. Maar, en die nuance ontbreekt in de column, ze werden gezegd door deelnemers die ook min of meer waren uitgenodigd om zulke dingen te zeggen, zodat het niet een zoveelste nogal evangelisch-confessioneel-protestants onderonsje zou zijn (wat het per saldo toch wel weer een beetje was als je de ‘afwijkende’ geluiden ar aftrok). En iedereen zei alles op persoonlijke titel. De suggestie die gewekt wordt door de column als zouden al die christelijke leiders daar bij elkaar geweest zijn om ‘slechts compromissen te sluiten’ is daarom enigszins bezijden de waarheid (dit is een understatement).

Er klonken andere stemmen dan gebruikelijk in dit soort bijeenkomsten, onder andere van een stadsgenote hier uit Haarlem, die iets zei – in de context van opvang van daklozen en drugsverslaafden in een diaconaal centrum – over het feit dat er een manier van communicatie van het evangelie is die ‘randkerkelijken afstoot’. En daar ben ik het hartelijk mee eens, hoewel ik er graag over doorpraat hoe je het evangelie van Christus de Gekruisigde dan toch inbrengt in het diaconale contact (en er staat in mijn agenda inmiddels ook een afspraak met deze stadsgenote, omdat ik haar bewonder vanwege het werk dat ze met vele anderen in onze stad doet, ook al is de kleur van onze geloofsbeleving wellicht wat verschillend).

Het slot van het symposium was zeer confronterend, geheel in de stijl van de initiator. ‘Met pijn en afgrijzen keek ik toe’, schrijft Monique Samuel in haar column. Ik keek ook toe, geschokt, verbijsterd over wat er gebeurde. Maar ik nam het stukgezaagde deel van het kruis dat mij werd aangereikt mee als herinnering aan de diepe pijn die werd aangeraakt vanwege het stukgemaakte Lichaam van Christus. De goede verstaander had aan alleen dit moment al genoeg gehad om te weten: hier klopt het hart van deze dag, in deze Christus, de Ene, die zich voor ons kapot liet maken, en in het verlangen van de initiator en verreweg de meeste deelnemers, dat we biddend werken aan de heelheid van zijn lichaam op aarde. In alle gebrokenheid, die ook kleefde aan dit symposium, klopte het hart van onze Heer. Ja, er klonken woorden van twijfel, van pessimisme, ook wel van cynisme en van wanhoop aan de toekomst van de kerk. Maar ik wil die woorden ook proberen te horen als het zuchten van de Geest die ons helpt in onze zwakheid.

Als iemand in zijn wijsheid tegen Monique Samuel heeft gezegd dat ‘wij hier zijn om mensen zoals jij te temmen’, dan was dat een beetje dom, een beetje boel dom zelfs. Want Monique Samuel heeft gelijk: we kunnen geen hoop voor de toekomst hebben als we niet geloven dat het christendom ons met Jezus Christus alles te bieden heeft.