Maarten Luther is ook veel op meditatieve wijze bezig geweest met de Schriften. Daarbij vroeg hij geen aandacht voor contemplatie, maar wel voor aanvechting (tentatio).

Psalm 119

Heel wezenlijk voor Luthers opvatting van de meditatie is Psalm 119. In die psalm vindt hij drie regels voor een goede theologiebeoefening, dat is voor hem: een goede wijze van omgang met de Heilige Schrift. In het Latijn klinkt dat zo: oratio (gebed), meditatio (overdenking), tentatio (aanvechting). Hier zien we de meditatie dus staan tussen twee andere begrippen die er wezenlijk mee verbonden zijn: het gebed en de aanvechting. Een uitleg van deze drieslag komen we tegen in een inleiding die Luther in 1539 schreef op de uitgave van zijn Duitse geschriften.

Gebed

Over het gebed zegt hij het volgende: ‘In de eerste plaats dient u te weten, dat de heilige Schrift een zodanig boek is, dat alle andere boekenwijsheid tot dwaasheid maakt, omdat niet één ervan het eeuwige leven leert, behalve dit boek. Daarom moet u onvoorwaardelijk uw zinnen en verstand terzijde stellen, want daarmee zal het niet gelukken. Integendeel, met die vermetelheid zult u uzelf uit de hemel in de afgrond van de hel storten, zoals het Lucifer overkwam. Maar kniel in uw kamertje neer en bid met rechte ootmoed en ernst tot God, dat Hij door zijn lieve Zoon zijn heilige Geest wil geven, om u te verlichten, te leiden en inzicht te geven.’ Heel wezenlijk voor de meditatieve omgang met Gods woord is dus het gebed om en de leiding van de heilige Geest. Want niemand kan uit zichzelf Gods woord verstaan: de mens heeft zich afgekeerd van God en is doof voor zijn stem geworden. Daarom blijft de Bijbel zonder de leiding van de Geest een gesloten boek, dat geen licht verspreidt. Voor Luther betekent het gebed dan ook: eigen wijsheid laten varen omdat alleen de Geest van Christus echte wijsheid kan geven.

Meditatie

Over de meditatie merkt Luther dit op: ‘In de tweede plaats moet u mediteren, dat wil zeggen niet alleen met het hart, maar ook met de mond sprekend, de woorden van het boek letterlijk telkens maar weer herhalen, lezen en nog weer eens lezen, met een vlijtige opmerkzaamheid en nadenken over wat de heilige Geest ermee bedoelt. Pas ervoor op, dat u het niet moe wordt, of dat u denkt, dat u het met tweemaal lezen wel genoeg gelezen, gehoord, gezegd hebt en dan meent dat u het alles wel fundamenteel begrijpt. Want daar groeit nooit een goede theoloog uit. Ze zijn als het onrijpe fruit, dat afvalt voordat het nog maar half rijp is. Daarom moet u op de psalm letten (119), hoe David roemt dat hij wil spreken, dichten, zeggen, zingen, horen, lezen, dag en nacht en altijd maar door, maar niets anders dan Gods Woord en zijn geboden. Want God wil u zijn Geest niet geven zonder het uiterlijke woord. Richt u daarop, want hij heeft niet voor niets bevolen, om te schrijven, te prediken, te lezen, te horen, te zingen en te zeggen enzovoort.’ Heel duidelijk wordt hier dat mediteren begint met lezen. In de overdenking gaat het niet om het laten stromen van eigen gedachten, maar om het zich laten leiden door de woorden van God. Die leiding wordt gezocht door in de meditatie eerst voor zichzelf de heilige Schrift hardop tot klinken te brengen.

Aanvechting

Over de aanvechting zegt Luther ten slotte: ‘In de derde plaats is er de aanvechting. Zij vormt de toetssteen, die u niet alleen leert om te weten en te verstaan, maar ook om te ervaren, hoe recht en waarachtig, hoe zoet, hoe lieflijk, hoe machtig en troostrijk het Woord van God is: wijsheid boven alle wijsheid. En daarom ziet u, hoe David in de genoemde psalm zo dikwijls over alle mogelijke vijanden, boosaardige vorsten of tirannen klaagt, over valse geesten en scheuringen, die hij moest lijden, daarom, dat hij mediteert, dat wil zeggen met Gods Woord op alle mogelijke manieren omgaan zoals gezegd. Want zodra Gods Woord door u toeneemt, zal de duivel u weten te vinden. Hij zal u tot een echte doctor maken en door zijn aanvechting leren om het Woord te zoeken en te beminnen.’ Zo leert Luther ons om de aanvechtingen op waarde te schatten. Zelf kende hij ze maar al te goed. En hij begreep dat het juist de aanvechtingen waren die hem vormden tot iemand die de Schriften leerde verstaan. Die aanvechtingen kunnen allerlei vormen aannemen: ziekte, armoede, honger, geestelijke dorheid en verlatenheid. Ze zijn onmisbaar, want ze drijven ons steeds weer terug naar het woord van God en naar de meditatie ervan. Alleen in het woord van God, waarin Christus naar de aangevochtene toekomt, is rust te vinden.

Christelijke leven

Zo heeft Maarten Luther ons een prachtige drieslag nagelaten: gebed, meditatie en aanvechting. Alle drie zijn ze onmisbaar voor een werkelijk christelijk leven, dat is een leven waarin Christus aanwezig is.