Bij de vorige blogpost had ik de afbeelding van een aardbei geplaatst. Dat leverde echter al snel de reactie op dat de aarbei een ‘schijnvrucht’ is. Nu is mijn kennis van de natuur niet van die kwaliteit dat ik meteen wist wat daarmee werd bedoeld. Maar Wikipedia helpt dan al snel verder:

Er is sprake van een schijnvrucht, als een plant zo op het oog een vrucht vormt (in de zin van “fruit”), die bij plantkundige bestudering geen echte vrucht blijkt te zijn. In de plantkunde ontstaat een vrucht uit het vruchtbeginsel.

We spreken van een schijnvrucht wanneer naast het vruchtbeginsel en het zaadbeginsel, ook andere plantendelen gaan meedoen met de vruchtvorming. De schijnvrucht bestaat niet enkel meer uit de vruchtwand en het zaad. Andere plantendelen die aan de vruchtvorming meedoen, kunnen zijn: de bloembodem, de kelkblaadjes of de bloeistengel.

Voorbeelden van schijnvruchten zijn de aardbei, vijg, ananas, beukennoot, tamme kastanje, rozebottel en eikel.

Boeiend! Ik snap het nog niet helemaal, dus ik ga me er nog wat verder in verdiepen. Maar het spreken over vrucht en schijnvrucht levert ongetwijfeld ook metaforische taal die helpen kan om verschil te maken tussen de echte ‘vrucht van de Geest’ en de ‘schijnvrucht’ die door de ons omringende dominante cultuur wordt aangeprezen als begerenwaardig.

En dat brengt me bij een boek waar ik al erg enthousiast over ben nog voordat ik het helemaal heb gelezen. Ik schafte het aan op advies van Martijn Horsman (Stroom, Amsterdam): Philip D. Kenneson, Life on the Vine. Cultivating the Fruit of the Spirit in Christian Community. Ik werd alleen al enthousiast van de tekst op de achterflap:

Life on the Vine can be read at several levels: as biblical en theological study, as an inspiring work on spirituality, as cultural criticism, and as a practical guide to Christian discipleship.

Kortom: alles wat ik nodig heb om me voor te bereiden op een ‘inclusieve’ prekenserie over de ‘vrucht van de Geest’ dient zich hier aan! Met name het aspect van de aandacht voor de ons omringende cultuur ontvangt veel aandacht in dit boek. En precies op dat punt kan de beeldspraak van ‘vrucht en schijnvrucht’ ook behulpzaam zijn. Want er wordt in onze samenleving van alles aangeprezen waarvan we zomaar kunnen denken dat het ‘vrucht van de Geest’:

For example, most will likely place a high value on individual achievement, competitiveness, productivity, effenciency, self-sufficiency, youth, the “cutting edge” and the satisfaction of desire. Those who allow their lives to be molded bij these values will likely “succeed” in those societies where this dominant culture reigns. (…) These values are promoted by the powerfull institutions of mass culture, including the educational and economic systems as well as mass media. (…) But what if we come to discern that we are being molded into the image of something far less glorious than the image of Christ? What if we come to believe that the dominant culture’s powerfull and competing concictions, practices, institutions and narratives have a stranglehold on our day-to-day lives, a stranglehold that threatens to prevent us from producing the fruit of the Spirit? (25-26)

Lopen we niet het gevaar dat we ons (met een variatie op een bekend spreekwoord) aardbeien voor vruchten laten verkopen?