Lectio Divina cirkelLectio Divina is een speciale manier van spiritueel de Bijbel lezen die al eeuwenoude papieren heeft. Letterlijk betekent lectio divina: goddelijke lezing. Maar zelf spreek ik liever van: spirituele lezing. De lectio divina speelt een belangrijke rol in de monastieke traditie. In die traditie vormt het een van de belangrijkste middelen voor het zoeken naar God. Want daar gaat het in de lectio divina om: om het zoeken naar God, om het zich richten op een ontmoeting van aangezicht tot aangezicht, om een Godverlangend komen tot de Schrift als de stem van de levende God.

Vier trappen

Deze heel eigen vorm van omgang met de Schrift breng ik eerst in beeld met behulp van een brief die al in de twaalfde eeuw is geschreven. Het gaat om een brief van Guigo II de Kartuizer (hij is gestorven in 1188). Deze brief is bekend geworden als de Scala claustralium (de ladder van de monniken) en is een klassieke tekst in de literatuur van de spiritualiteit. Guigo ontwerpt in zijn brief een model voor het contemplatieve leven. Dit model is ook van groot belang voor de omgang met de Schrift, het mediterend Bijbellezen. Hij vertelt in zijn brief, die is gericht aan een zekere broeder Gervasius, dat hij op zekere dag, toen hij bezig was met handenarbeid, begon na te denken over het geestelijke leven. En eensklaps stond hem helder voor ogen dat er in dat geestelijke leven vier trappen zijn: de lectio (de lezing), de meditatio (de overweging), de oratio (het gebed) en de contemplatio (het schouwen). Guigo koppelt deze vier trappen aan een woord van Jezus uit de Bergrede (Matteüs 7:7):

Vraag en er zal je gegeven worden, zoek en je zult vinden, klop en er zal voor je worden opengedaan.

Het zoeken vindt plaats in de lezing en het vinden in de overweging, het kloppen vindt plaats in het gebed en het opengedaan worden in het schouwen.

Deze vier trappen hebben elk een eigen functie. En hoewel ze van elkaar kunnen worden onderscheiden, is het niet de bedoeling van Guigo om ze van elkaar te scheiden. Daarom legt hij veel nadruk op het onderlinge verband van de verschillende trappen. Hij schrijft daarover: ‘De lezing brengt als het ware vast voedsel in de mond; de overweging kauwt en vermaalt het; het gebed verkrijgt er de smaak van; het schouwen is de zoetheid zelf die verblijdt en verkwikt.’ En: ‘De lezing blijft bij de schors, de overweging dringt door in het merg, het gebed is het verlangend vragen, het schouwen is het genieten van de verkregen zoetheid.’

Guigo werkt zijn model dan uit aan de hand van een voorbeeld. Als Bijbeltekst neemt hij Matteüs 5 vers 8: ‘Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.’ Hieronder geef ik door wat Guigo daar dan zelf over schrijft.

Lectio (lezing)

De lezing is het toekomen naar de heilige Schrift met een gespannen aandacht van de geest. De tekst wordt langzaam gelezen en eigen gemaakt: ‘Gelukkig wie zuiver van hart zijn, want zij zullen God zien.’ Ziehier een kort woord, maar rijk aan zoete en meervoudige betekenis om de ziel te voeden. Het wordt aangereikt als een druiventros waarvan de ziel, na hem zorgvuldig te hebben bekeken, bij zichzelf zegt: hier kan iets goeds in zitten, ik zal inkeren in mijn hart en proberen of ik misschien de zuiverheid kan begrijpen en vinden.

Meditatio (overweging)

Na de ‘kennismaking’ met de tekst begint een aandachtige overweging. Deze overweging blijft niet bij de oppervlakte van de tekst maar stoot door naar de kern. Daarbij spelen andere Schriftplaatsen een belangrijke rol. De Schrift legt immers de Schrift uit. Zo gaan in de overweging van Matteüs 5:8 ook andere Schriftwoorden meeklinken. Als het gaat om de zuiverheid van hart bijvoorbeeld: ‘Wie mag de berg van de HEER bestijgen, wie mag staan op zijn heilige plaats? Wie reine handen heeft en een zuiver hart, zich niet inlaat met leugens en niet bedrieglijk zweert’ (Psalm 24:3-4). En: ‘Schep, o God, een zuiver hart in mij, vernieuw mijn geest, maak mij standvastig’ (Psalm 51:12). En de overweging van de woorden ‘zij zullen God zien’ wordt meegekleurd door bijvoorbeeld: ‘Laat mij, recht gedaan, uw gelaat aanschouwen, bij het ontwaken mij verzadigen aan uw beeld’ (Psalm 17:15).

Deze en andere Bijbelteksten die worden gevonden bij de tekst die het uitgangspunt vormt voor de lectio divina, verrijken de overweging. Guigo beschrijft dat met deze beeldende taal: ‘Zie je nu hoeveel sap er vloeide uit een heel kleine druiventros, wat een groot vuur ontstond uit een vonk, hoezeer de kleine massa “zalig de zuiveren van hart want zij zullen God zien” zich uitbreidde op het aambeeld van de overweging? Door deze vonken ontbrand begint de ziel, nu het albast gebroken is, een voorgevoel te krijgen van de zoetheid van de balsem, nog niet door zijn weldadig aanvoelen, maar als het ware door zijn geur. En zij leidt eruit af hoe zoet het zal zijn deze zuiverheid te ervaren, waarvan ze heeft ondervonden dat het overwogen reeds zo verblijdend is.’ Het blijkt dan dat de lezing en de overweging dit verlangen niet kunnen stillen. Want de ervaring van de zoetheid moet van boven worden geschonken.

Oratio (gebed)

Daarom verootmoedigt de ziel zich en neemt haar toevlucht tot het gebed. Want wie de Schrift leest en overweegt zal merken dat het kennen en ervaren van de God die spreekt in het Woord niet op eigen kracht te bereiken is: ‘Heer, u die zich alleen aan de zuiveren van hart laat zien, door lezing en overweging tracht ik te weten te komen wat ware zuiverheid van hart is en hoe men haar kan verkrijgen, om door haar u toch enigszins te leren kennen. Ik zocht uw aanschijn, Heer, uw aanschijn zocht ik en tijdens mijn overweging groeide een vurig verlangen u dieper te leren kennen, niet meer in de schors van het woord, maar in de doorleefde ervaring. Geef mij dan, Heer, een onderpand van uw toekomstig erfdeel, ten minste een druppel van uw hemelse dauw om mijn dorst te lessen, want ik brand van liefde.’

Contemplatio (schouwen)

Wie zo bidt, krijgt antwoord van de Heer: op het kloppen op de deur gaat de deur open en komt God naar je toe. De oratio wordt contemplatio. De Heer wacht niet tot het gebed beëindigd is; middenin het gebed onderbreekt hij het en begeeft zich haastig naar de ziel, snelt haar die vol verlangen is haastig tegemoet, badend in dauw van hemelse zoetheid en gezalfd met kostbare oliën. Hij verkwikt de vermoeide ziel, stilt haar honger, lest haar dorst, doet haar het aardse vergeten. Hij wekt haar op wonderbare wijze ten leven door haar te laten sterven in zelfvergetelheid en maakt haar nuchter in deze dronkenschap. Dit schouwen is genade van God. En deze genade wordt door hem verleend wanneer hij wil en aan wie hij wil. En dat betekent dat God zich ook kan terugtrekken. Maar daar heeft hij een bedoeling mee: zijn bedoeling is dat men intenser naar hem verlangt wanneer hij afwezig is, en dat men hem vuriger zoekt wanneer men naar hem verlangt, zodat men hem, na lange tijd gezocht te hebben, met nog groter vreugde vindt.

Samenhang

Deze vier trappen hangen, zoals gezegd, onderling nauw samen: ze kunnen niet zonder elkaar en bouwen op elkaar voort. Samenvattend schrijft Guigo: ‘eerst komt als basis de lezing; zij brengt ons de gegevens voor de overweging. De overweging zoekt met heel wat zorg wat men moet nastreven, en als het ware uitgravend, vindt zij de schat en laat hem zien; maar daar de overweging hem niet uit zichzelf kan verkrijgen, leidt zij ons tot het gebed. Het gebed richt zich met alle kracht tot God en verkrijgt de zozeer begeerde schat, namelijk de zoetheid van het schouwen. Als het schouwen ons ten deel valt, beloont het onze moeite bij de drie voorafgaande trappen, terwijl het de dorstige ziel laaft en als het ware dronken maakt met hemels zoete dauw.’