ichthusIn een aantal blogposts wil ik een antwoord geven op de vraag die in de titel van deze blogpost wordt gesteld. Ik laat me daarbij helemaal leiden door Robbert E. Webber die in een deel van een hoofdstuk in zijn boek ‘Ancient-Future Evangelism. Making Your Church a Faith-Forming Community’ wijdt aan de desintegratie (dissolution) van het vroeg christelijke proces van christelijke vorming van nieuwe gelovigen (blz. 24-

Webber neemt zijn uitgangspunt dus in de Vroege Kerk. In de eerste eeuwen van het christendom, waar het de normaalste zaak van de wereld was dat volwassenen tot geloof kwamen en moesten worden ingewijd in het christelijke geloof en de christelijke kerk, heeft zich een vormingsproces ontwikkeld dat in latere eeuwen door verschillende oorzaken in ontbinding is geraakt.

Dat vormingsproces zag er schematisch als volgt uit:

  • Fase 1: de zoeker (eerste kennismaking met evangelie)
  • Ritueel van welkom (eerste toewijding aan het christelijk geloof)
  • Fase 2: de hoorder (discipelschap)
  • Ritueel van inschrijving (commitment om te worden gedoopt)
  • Fase 3: de knieler (spirituele vorming)
  • Ritueel van de doop (de nieuwe gelovige wordt lid van de kerk)
  • Fase 4: de gelovige (actieve participatie in de gemeente)

Op een concrete en doelgerichte manier werden nieuwe gelovigen ingewijd en ingeleid in het christelijk geloof om als discipelen van Jezus Christus te leren leven. Het hele proces kan ook worden aangeduid met het ene woord discipelschap. Maar hier is discipelschap dus ook gebruikt als onderdeel van een breder proces van christelijke vorming.

Webber schrijft (eigen vertaling):

“Deze route van discipelen maken en christelijke vorming is helder geordend rond de cyclus van geloven (believing), gedrag (behaving) en erbij horen (belonging) en kreeg vorm in de context van de liturgie vierende gemeenschap. Een aanvankelijke bekering bracht de zoeker in de kerk. Hier bracht de nieuwe gelovige een aanzienlijke tijd door als hoorder, om te leren hoe hij als christen moest leven. Daarna ging de hoorder verder in de fase van de knieler waarin hij of zij door onderwijs dieper werd ingewijd in het geloof van de kerk, in het leven van gebed en in de werkelijkheid van geestelijke strijd. Aan het einde van deze periode werd de gelovige gedoopt en zo volwaardig lid van de kerk. Ten slotte werd de gelovige, die er nu bij hoorde in de kerk, erkend als trouw. In deze vierde fase van spirituele vorming leerde hij of zij meer over het mysterie van de liturgie, in het bijzonder de vollere betekenis van de doop en de maaltijd.

Deze korte samenvatting laat een intentioneel proces zien van evangelisatie, discipelschap en christelijke vorming. Het vormingsproces werd niet overgelaten aan het toeval in de hoop dat de nieuwe bekeerlingen vanzelf naar volwassenheid zouden groeien. Integendeel, de werkwijze van de kerk  was dat de nieuwe gelovigen bij de hand werden genomen en mee werden genomen door een intentioneel, levengevend vormingsproces zodat de kerk ervan verzekerd was dat ze het geloof omhelsden zoals dat in de apostolische gemeenschap was overgeleverd, dat ze leerden hoe je als christen moest leven, en dat ze actieve deelnemers werden in de nieuwe gemeenschap waar ze nu bij hoorden. Helaas brak dit holistische proces na verloop van tijd uiteen in een serie losse programma’s, totdat het concept van een vormingsproces zelf uiteindelijk verloren ging.”

Webber gaat vervolgens in zes stappen beschrijven hoe de eenheid van evangelisatie, discipelschap en christelijke vorming in de Westerse kerk gedesintegreerd raakte. Waarbij hij ter overweging vooraf nog opmerkt:

“Deze desintegratie en de blokkades die daardoor worden opgeworpen voor het maken van discipelen van nieuwe christenen is een van de grootste uitdagingen waarvoor de kerk van vandaag staat.”

De zes stappen die in de volgende blogposts aan de orde zullen komen:

  1. De bekering van Constantijn de Grote
  2. De praktijk van de kinderdoop
  3. De middeleeuwse sacramentele benadering
  4. De catechese van de Reformatie
  5. De verlichting: verstand en gevoel
  6. Parakerkelijke organisaties