ziedemens2Preek over Marcus 14:72, Plantagekerk Zwolle, zondag 13 maart
Jos Douma

‘Zonder verdriet gaat het niet.’ Dat las ik afgelopen week als kop boven een artikel in een christelijk betrokken krant. ‘Zonder verdriet gaat het niet.’ In dat artikel werd iets verteld over de animatiefilm Binnenstebuiten. Die film gaat over een elfjarig meisje dat verhuist naar een andere stad waar ze niemand kent. Hoofdpersonen in de animatiefilm zijn de emoties die het leven van dit meisje besturen. Plezier, Angst, Afkeer, Woede en Verdriet.

Op dit moment is vooral even het verhaal áchter deze film belangrijk. De regisseur vertelt namelijk in een interview dat hij eerst een script had uitgewerkt zonder dat Verdriet een rol speelde. Maar hij liep vast; er ontbrak iets. Toen hij de ingeving kreeg om ook Verdriet een rol te geven, viel alles op zijn plaats.

Zonder verdriet gaat het niet. Verdriet is een onmisbare emotie. Dat artikel in die christelijk betrokken krant stelde de vraag of veel kerkdiensten misschien niet te eenzijdig inzetten op de emotie van Plezier. In een cultuur van geluk en succes kan het ook in kerkdiensten zomaar vooral gaan over waar we blij van worden, wat ons gelukkig maakt, wat lukt of in elk geval zou moeten lukken. ‘Is er ruimte voor verdriet?’ Met die vraag eindigt het artikel.

*

‘En toen begon Petrus te huilen.’

Als je je een tijdje inleeft in dat verhaal van Petrus, dan is het echt hartverscheurend verdrietig wat hem overkomt. Ja, het overkomt hem. Het overkomt ons allemaal soms, of misschien wel vaak dat we keuzes maken of dingen zeggen waar we achteraf ongelooflijke spijt van hebben. Petrus staat helemaal niet ver bij ons vandaan. We hebben het vaak over ‘de verloochening van Petrus’, en dat plaatst het verhaal op afstand. Dan kun je er makkelijk bij weglopen. Het klinkt dan net zo als ‘het verraad van Judas’. Daar willen we niks mee te maken hebben.

Maar als we Petrus daar zien huilen, schokschouderend zien huilen, zo verschrikkelijk verslagen, zo teleurgesteld in zichzelf – dan voel je al snel: het verdriet van Petrus is ons verdriet. De verslagenheid van Petrus is onze verslagenheid.

Want we herkennen het, ik tenminste wel: ‘Misschien zal iedereen ten val komen, maar ik niet!’ Je kunt zo vol zelfvertrouwen zijn, zo in de ban van het maakbaarheidsdenken, dat je het echt gelooft: ‘Misschien zal iedereen ten val komen, maar ik niet.’ Jezus heeft net gezegd dat hij als de herder gedood zal worden. Ja, dat is waar het in de veertigdagentijd over gaat. Hij die zegt: ‘Ik ben gekomen om het leven te geven in al zijn volheid. Ik ben de goede herder’, deze Jezus zal gedood worden. Einde verhaal. Een kruis. Geen kroon.

Dat hoort ook echt wel bij het leven van volgelingen van Jezus: dat je dood gaat, steeds weer sterft aan je goede bedoelingen, dat het toch niet lukt op jouw manier, dat je jezelf tegenvalt. Als je er echt ruimte voor maakt (maar dat is nog niet zo gemakkelijk) dan ga je het met de Paulus van de Romeinenbrief mee zeggen: ‘Ik ontdek in mij de wetmatigheid dat het kwade zich aan mij opdringt, ook al wil ik het goede doen.’

Dat is geen negatief mensbeeld. Dat is een realistisch mensbeeld. Dat is geen dogma waar je op stukloopt, maar een realistische ervaring van hoe het gaat. Het is niet iets om elkaar mee om de oren te slaan, maar om net als Petrus een potje om te janken.

Ik wil helemaal gaan voor Jezus, en dan ben ik toch weer voor mezelf gegaan. Ik wil de ander hoger achten dan mijzelf en toch kijk ik weer op hem neer. Ik wil vriendelijk reageren en toch reageer ik weer vijandig. Ik wil rein leven en toch maakt onreinheid zich weer van me meester. Ik wil vreugde vinden in de wet van de Heer en toch haat ik die wet op zoveel momenten. Ik wil Jezus kennen en toch ken ik hem op beslissende momenten in mijn leven niet. ‘Al zou ik met u moeten sterven, ik zal u nooit verloochenen.’ En toch gebeurt het.

‘En toen begon Petrus te huilen.’ Wat een verdriet, schokschouderend ligt hij daar op de grond. En misschien hebben we de neiging om erbij weg te lopen. Verdriet moet snel over zijn, dat gevoel hebben we er misschien bij. En het is ook maar een kort zinnetje. ‘En toen begon Petrus te huilen.’ Maar misschien is het goed om er toch wat langer bij te blijven en te ontdekken dat Petrus de moed heeft om imperfect te zijn. Dat klinkt misschien een beetje te moedig, te krachtig. Maar bedenk wel dat Petrus ook heel anders had kunnen reageren. ‘Foutje, bedankt!’ ‘We maken allemaal fouten, dus waar doen we moeilijk over?’ ‘Die dienstmeid had ook niet zo moeten lopen doorzeuren.’ ‘Weet je wel hoe moeilijk ik het heb?’ ‘Gewoon vergeten, afblokken, dan kraait er geen haan meer naar.’

En dan gewoon onveranderd verder gaan. Maar Petrus kiest voor het verdriet. Zonder verdriet gaat het niet. Hij heeft de moed om imperfect te zijn. Hij heeft gefaald. En dat is erg. Het is een stevige huilbui waard. Het is erg. Maar niet het einde van de wereld. Het is eerder een nieuw begin. Want is dat niet de ervaring van heel veel mensen, dat we ontdekken dat we God nodig hebben juist in onze zwakheid, juist in onze zonde, juist in ons falen? Onze zonde kan een vindplaats van God worden, een vindplaats van vergeving en barmhartigheid.

*

Zo was dat ook voor Petrus. Want we moeten nog even verder luisteren en kijken in de verhaal. Mij valt op dat wat dat ene dienstmeisje doet. ‘Toen ze Petrus bij het vuur zag zitten, keek ze hem aan en zei: ‘Jij was ook bij die Jezus van Nazaret!’’ Ze keek hem aan. Ze keek hem lang aan. ‘Is hij het nou of is hij het nou niet?’ Ze kijkt oordelend: ‘Dat is toch een aanhanger van die Jezus?’ Ja, hij is het. ‘Ze keek hem aan.’ Het is de blik van het oordeel, de blik van ‘en nu ben je erbij’. En Petrus zal op zijn beurt ook gekeken hebben, en in zijn ogen staat de schrik te lezen, de angst, de hulpeloosheid. Petrus kijkt angstig. Een betrapte blik.

Maar in dit verhaal hoort nog een andere blik thuis. Marcus vertelt er niet over. Maar Lucas doet dat wel. In Lucas 22 wordt hetzelfde verhaal verteld. En als Petrus voor de derde keer iets gezegd geeft als ‘ik ken die man niet’en als de haan voor de tweede keer kraait, dan staat er (61-62): ‘De Heer draaide zich om en keek Petrus aan, en toen herinnerde Petrus zich de woorden van de Heer: ‘Nog voor er vannacht een haan heeft gekraaid zul je mij driemaal verloochenen.’ Hij ging naar buiten en huilde bitter.’

‘Jezus keek Petrus aan.’ Hoe zou Jezus gekeken hebben? Wat zag Petrus in de blik van Jezus? Oordeel? Teleurstelling? Het wordt er niet bij gezegd, maar dat het er staat – ‘de Heer keek Petrus aan’- zie ik als een uitnodiging om daarover na te denken, om het mee te voelen. Hoe keek Jezus?

Als Jezus het gelaat van Gods barmhartigheid is – en daarmee verwijs ik naar het Bijzondere Jubeljaar van Barmhartigheid waar we midden in zitten – dan denk ik, dan weet ik eigenlijk wel zeker dat Jezus’ blik vol barmhartigheid is. Vol tederheid. Vol van vergevende liefde. Vol bewogenheid. Het is niet voor niets dat Petrus breekt. Als je zó gefaald hebt en als iemand je dan zo liefdevol aankijkt – ja, dan kun je niet meer stoppen met huilen. ‘Petrus huilde bitter.’

En wij huilen mee. Er zijn tranen omdat we dat falen zo goed herkennen. En omdat we die barmhartigheid zo nodig hebben. Iemand schreef (zijn naam is Franciscus): ‘Wie gewend is om anderen bovenaf te veroordelen en zichzelf geweldig vindt, wie het gewoon is zichzelf als rechtvaardig, goed en fatsoenlijk te beschouwen, voelt niet de behoefte om te worden omhelsd en vergeven.’

Die barmhartige blik van Jezus is de liefdevolle omhelzing van de vergeving. En dat is precies wat Petrus nodig heeft. De moed van imperfectie is de moed je te laten omhelzen door een barmhartige God.

Nog een prachtige uitspraak: ‘Alleen wie is aangeraakt, gestreeld door de tederheid van de barmhartigheid, kent werkelijk de Heer. De plek waar de ontmoeting met de barmhartigheid van Jezus plaatsvindt, is mijn zonde. Wanneer je de omhelzing van barmhartigheid ervaart, wanneer je je laat omhelzen, wanneer je geraakt wordt, dan kan het leven veranderen, omdat we proberen te reageren op dat immense, onverwachte geschenk, dat in de ogen van mensen zelfs ‘onterecht’ kan lijken, omdat het zo overvloedig is. We staan tegenover een God die onze zonden kent, ons verraad, onze ontkenning, onze ellende. En toch staat Hij daar op ons te wachten, om zich volledig aan ons te geven, om ons weer overeind te helpen.’

*

Wat is het goed om daarom vandaag Avondmaal te vieren. Het is de plek waar Jezus ons overeind helpt. Waar Jezus ons omhelst en aanraakt. Het is de plek waar dat immense, onverwachte geschenk ons ten deel valt. De plek waar we huilen en waar Jezus ook tranen in zijn ogen heeft. Het is de tafel van de kwetsbaarheid, de tafel van de barmhartigheid, waar Jezus ons aankijkt zonder oordeel.

Het Avondmaal is de plaats waar de Vader is die ons, met de woorden uit de Kolossenzenbrief, redt uit de macht van de duisternis en ons overbrengt naar het rijk van zijn geliefde Zoon, die ons de verlossing heeft gebracht, de vergeving van onze zonden.

Het Avondmaal is de plaats die ons uitnodigt om een warme liefde voor Christus te ontwikkelen. Want dat appèl klinkt steeds weer. Weer in de woorden van de Kolossenzenbrief: eerst was u van hem vervreemd en was u hem in al het kwaad dat u deed vijandig gezind – en onze gedachten zijn weer bij wat Petrus overkwam – maar nu heeft hij u door de dood van zijn aardse lichaam met zich verzoend om u heilig, zuiver en onberispelijk bij zich te brengen.

Lieve mensen, het verdriet van Petrus, ons verdriet – het is de plek waar Jezus ons ziet met een blik vol barmhartigheid. Laat je door hem aankijken.

Laten we bidden…

Handreiking voor de liturgie

 

Votum en groet
Zingen: Psalm 40:4,5,7
Gebed
Lezen: Marcus 14:22-31 en 66-72
Zingen: Psalm 130:1,2
Lezen: Kolossenzen 1:12-14 en 21-23
Zingen: Psalm 130:3,4
Preek
Gebed
Zingen: Opwekking 428 Genade zo oneindig groot
Gods weg
Zingen: Opwekking 625 Wat een liefde
Voorbeden
Collecte
Zingen: Opwekking 585 Er is een dag
Zegen