In het prachtige boek ‘Heer, leer ons bidden’ van de cisterciënzer monnik André Louf heb ik de voorbije weken, toen ik in preken bezig was met Psalmen, verscheidene keren een vijftal (dezelfde) bladzijden gelezen die me aanspraken. Louf verwoordt op inspirerende wijze hoe de Psalmen door de Geest ons eigen gebed kunnen worden, op een manier die onuitputtelijk is. Ik geef een lange passage door (die ik ook hier digitaal vond). Hopelijk inspireert de visie van Louf jou ook om je te verbinden met de Psalmen.


Woord en Geest

Het bidden van een psalm kan slecht gebeuren pneumatikôs , dit wil zeggen in de Geest. De betekenis van ieder psalm is daarom afhankelijk van de Geest waarmee hij gelezen of gebeden wordt. Zoals ieder Woord van God heeft ook elke psalm een eigen leven. Hij begint als een klein zaadje, kiemt, schiet op en breidt zich uit. Op zichzelf is zijn toekomst zonder grenzen. In het Oude Testament bezong de psalm slecht een afschaduwing van het Rijk Gods. Met dezelfde psalm spreekt Jezus over het Rijk dat in Hem reeds aanwezig is. De Heilige Geest gebruikt hem vandaag in de Kerk om er mee af te wachten. Uitgeput zal het Woord pas dan worden wanneer God alles in allen zal zijn.

De psalm staat zodoende nauw in betrekking tot de heilsgeschiedenis, dit vanaf de eerst Adam, langs de komst van Jezus, de tweede Adam, tot aan zijn wederkomst aan het einde der tijden. Omdat het Woord door Gods Pneuma gedragen wordt, kan het steeds meer en beter die groeiende werkelijkheid van Gods Volk onderweg gaan betekenen. Op het ritme van de Geest groeit ieder Woord mee met de heilsgeschiedenis die vooruitschrijdt.

Dit gebeurde voor de eerste keer, een beslissende en definitieve keer, in het gebed van Jezus. Hetzelfde proces gaat elke dag verder via de gelovige die het Woord in zich opneemt en het langs de psalm opnieuw uitzingt. Voor wie niet of weinig leeft van Jezus en de Geest, is de psalm dood, of behoort tot het Oude Testament. Verder dan de ruwe menselijke letter kan hij niet doordringen. Voor wie echter leeft van de Geest die Jezus ons meedeelde, wordt ook de psalm levend. En met wie groeit in diezelfde Geest, groeit ook de psalm mee. Voor hem dagen steeds nieuwe vergezichten op aan de horizon van het het woord. De einders schuiven uit elkaar en breken open. Jezus en Zijn Rijk zijn reeds bij hem.

Daarom hoeft men niet te vrezen ooit aan de psalmen te wennen. Zij kunnen geen verveling verwekken, op voorwaarde dat men steeds meegroeit met hun innerlijk dynamisme, dit is met de geest die de psalmen bezielt en levend bewaart. Dit veronderstelt dat men zich meer en meer openstelt voor de Geest en zich aan hem overgeeft. Zoals onze uiterlijke mens vandaag tot dag afneemt terwijl onze innerlijke mens groeit, zo valt ook voor ons de letter van de psalm af als een bolster die overbodig geworden is, terwijl het gehalte aan Pneuma, de geestelijke kracht van de psalm steeds duidelijker aangevoeld wordt. Beide ontwikkelingen zijn correlatief. De een hangt van de andere af, en werkt op de andere in. Wie volgens het vlees leeft en met de werken van het vlees de Geest in zich dood, vindt in de psalm ook alleen maar het vlees terug en blijft in de letter van het psalmwoord gevangen. Wie in de Geest leeft, vindt ook in de psalmen de Geest terug, ongedwongen en zonder inspanning, buiten en boven de artificiële acrobatie van allerlei spitse toepassingen om.

Van geest tot Geest

Van ons psalmgebed kunnen we aflezen hoe het staat met ons hart. De psalm is als het ware de barometer van ons leven in de Geest en van ons gebed. Psalm en hart zijn immers, elk op eigen wijze, een plaats van gebed, een bodem waaruit het opbloeit. Psalmen kunnen slechts gebeden worden ‘met het hart’ (Ef. 5,19). Het hart op haar beurt wordt opnieuw tot bidden bevrucht en gevoed door de psalm. Deze is tegelijk vrucht van het gebed en opnieuw haar zaad.

Misschien geven we ons nu rekenschap van het tragische misverstand dat groeit tussen de psalmen en de moderne biddende christen. Het bidden van Gods Woord veronderstelt een hele antropologie, en dit geldt voor elke vorm van gebed. Gebed is immers een beleefde, existentiële antropologie ; het gaat er om de mens die geleidelijk door de geest ingepalmd wordt, naar lichaam en hart, en zo van geest tot Geest tot het beeld van God in Jezus Christus omgevormd wordt.

Wanneer wij slechts de psalmen benaderen met een welbepaald gevoel en een welbepaalde logica om er religieuze ervaring uit over te nemen – die dan nog volgens gangbare normen geverifieerd moet worden – dan geven wij aan het eigen leven en aan de eigen kracht van de psalm geen kans.

Men moet het wagen zich met zijn volle mens-zijn aan het dynamisme van de psalm bloot te stellen, om zich zo aan het pneuma van de psalm over te geven. Dit pneuma is in de eerste plaats het pneuma van de dichter die als mens de psalm componeerde. De geest van de mens kent wat leeft in het mensenhart. Hij boort door tot op de diepste bodem van elke menselijke ervaring. Daarom spaart de psalm ook de zonde niet in ons. Hij legt alles bloot: verlatenheid, angst, wrok en wraak.

De psalm brengt ons zodoende veel dichter tot onze werkelijkheid als mens, doch dit alleen met de bedoeling dat wij op dit zondige niveau door de Geest van God zouden gered worden. Want het pneuma van de psalm is ook goddelijk Pneuma, en de woorden van de mens zijn er slechts om tot Woord van God geïnspireerd te worden. Zodoende brengt de psalm ons terzelfdertijd tot de diepste bodem van Gods hart. Hij legt God voor ons bloot in Jezus : liefde, barmhartigheid, almacht, overwinning. Dit alles veronderstelt dat wij, zoals Paulus het schreef, “vol van de Geest, de psalmen bidden met het hart” (Ef. 5, 18-19), dit is : in aandachtig luisteren, in geduldig opnemen, in een voortdurend liefdevol prevelen van de psalmen, door de psalm zelf als het ware geassimileerd worden, op het ritme van onze eigen geest, die met de geest van de psalmdichter en met de Geest van God zelf is gaan meezinderen.

Voor de wetenschappelijk gevormde mens van vandaag is het vrij moeilijk met deze geestelijke techniek – of techniek in de Geest – vertrouwd te geraken. Hij is gewoon buiten en boven de tekst te blijven staan om die te gebruiken als voorwerp van bespreking of onderzoek.

Maar nog veel moeilijker is het de geestelijke werkelijkheid te aanvaarden die zodoende in de psalm voor elk van ons op een persoonlijk manier oplicht : in de eerst plaats de betrekkelijkheid van onze menselijke gevoelens waarmee we moeilijk verzoend raken; vervolgens de hoge eisen van de Geest die zich voortdurend van uit de psalm via ons eigen hart en onze eigen lippen aan ons opdringen.

Toch gaat het ene pneuma niet zonder het andere. Het pneuma van de mens roept het Pneuma van God op. De menselijke zondigheid is er om door de Geest van God gelouterd te worden. Het menselijke pneuma van de dichter, om in het Pneuma van God opgenomen te worden. Zo is er in de psalm een voortdurende dialoog aan de gang van geest tot Geest, en groeit er een vruchtbare spanning waaraan de openbaring zich steeds opnieuw voltrekt. Deze dialoog grijpt plaats in het biddende hart dat zich luisterend aan deze spanning overgeeft. Aan onze geest wordt zodoende geopenbaard hoe groot de zonde was, en hoe onnoemelijk groter Gods Liefde is in Jezus Christus. Zo getuigt de Geest van God, in elke psalm, aan onze geest dat hij door God in ons hart uitgestort werd (Rom. 5,5), dat wij in werkelijkheid kinderen van God zijn (Rom. 8,16), en dat God Liefde is (1 Joh. 4,8).


André Louf, Heer, leer ons bidden. Iets gewaarworden van God, blz. 83-87.