Sluiten mystagogie en management elkaar uit? Die vraag mag gesteld worden en wordt ook gesteld, bijvoorbeeld door Remmelt Meijer, Theodoor Meedendorp, Pieter Kleingeld en Ronald van den Oever, uiteraard elk in hun eigen bewoordingen.

Laat ik daarom eerst maar eens wat positieve woorden aan management wijden. Elk beroep en elke organisatie heeft management nodig: dat de dingen gedaan (‘Getting Things Done’) en georganiseerd worden. Dat geldt dus ook voor de kerk en voor het beroep van predikant. In de voorbije jaren is mijn boekenplank ‘leiderschap en management’ dan ook gestaag uitgedijd met boeken die klinkende titels dragen als: ‘Leiderschap bij verandering’, ‘Coachen in de kerk’, ‘Dromen, durven, doen’, ‘Mindfulness in leiderschap’,’Een levensregel voor beginners’, ‘De ziel aan zet’, ‘Jij maakt het verschil’, ‘Eenpersoonsmerk worden’, ‘Personal branding’ en ‘Internal branding in de praktijk’  (en ik verklap erbij dat ik een bijzonder belangstelling heb voor het fenomeen ‘branding’ uit de wereld van de marketing, en nee, daar heb ik nog nooit over geblogd; hoeft ook niet: het hebben van een weblog en het je positioneren in een niche van de markt van kerk en spiritualiteit is in zichzelf al branding).

Mijn bewering is dus ook niet dat management (en breder: marketing, coaching, leiderschap, branding) onbelangrijk zou zijn in de kerk of voor een voorganger of dat dat niet op een spirituele manier zou kunnen gebeuren. Sterker nog: ik houd van management, goed kunnen organiseren zit in de familie en geniet ervan – ook als een belangrijk aspect van het predikantschap. En graag wil ik alles wat er aan praktische dingen komt kijken bij predikant-zijn (een zaal klaarzetten voor een toerustingsavond, bij gelegenheid de stoep voor ons kerkgebouw aanvegen, zorgen dat de kerkdiensten goed op de site staan vermeld of een locatie regelen voor een bezinningsweekend van de kerkenraad en ga zo maar door) regelen en uitvoeren. Maar als ik soms – regelmatig – merk dat mijn dagen zich vullen met heel veel praktische dingen en met managmenttaken en het proberen te voldoen aan verwachtingen die anderen van mij als predikant hebben, en merk dat ik daardoor niet toekom aan rust voor preekvoorbereiding, ruimhartig pastoraat en het opzoeken van missionaire contacten – dan bekruipt me soms het gevoel dat er ergens iets mis is gegaan.

Want hoezeer management (het liefst op een spirituele, benedictijnse manier) ook behoort tot mijn bediening als voorganger, daar zit niet de kern. En mijn hoofdbewering tot nu toe in de blogposts over de predikant als mysticus en mystagoog was dit: dat we een weg terug moeten zoeken naar de kern van de kerk en het predikantschap (en dat mag meteen breder getrokken worden naar: ambtsdragers, kerkelijk werkers, evangelisten enz.).

Waarin bestaat die kern eigenlijk? Ik heb het gevoel dat het gesprek dat we nu aan het voeren zijn op die vraag nog een antwoord moet geven, samen met de vraag wat de kern van kerk-zijn is. De sfeer kan nu wat ontstaan dat er heel veel dingen belangrijk zijn: missionair zijn, spiritueel zijn, dat er zo weinig mogelijk kerkgrenzen zijn, spiritueel management, enzovoort. En het is waar: er is heel veel belangrijk. Maar waar klopt het hart van de kerk? Waar klopt het hart van het voorganger-zijn? Of deugt die vraag gewoon niet? En als de vraag wel deugt en we vinden er een antwoord op, hebben we dan in de praktijk ook nog contact met dat antwoord?

Ik sta uiteraard enigszins voorgesorteerd in dit boeiende gesprek: ik ben gemeentepredikant in een kerk die niet op een specifieke manier missionair is, ik zie prediking en pastoraat als mijn hoofdtaken, ik ben ook schrijver, ik vind het wezenlijk om present te zijn op internet (met ‘nieuwe inspiratie’), ik heb een diepgaande belangstelling voor spiritualiteit en binnen het veelkleurige palet daarvan vooral voor de taal van de verdieping en de taal van het denken. Dat levert wel eens wat eenzijdige bijdragen op, maar het brengt ook onderscheidend vermogen met zich mee (om maar even een term uit de taal van marketing en branding te gebruiken).

Ronald van den Oever vraagt op zijn blog:

Hoe kunnen we met al deze geluiden tot een functioneel gesprekskader komen waarbinnen we de genoemde vragen op een integrerende manier kunnen verwerken in plaats van een polariserende manier?

Het woord ‘polariseren’ vind ik in deze context wat te negatief. En de woorden ‘aanvullen’  en ‘integreren’ uit de titel Van polariseren naar aanvullen en integreren van zijn blogpost vind ik wat te voorbarig, ook omdat ik er te weinig besef van urgentie in door vind klinken rond de vraag ‘Wat is er aan de hand met het ambt?’ Misschien moeten we op drie vragen een antwoord proberen te vinden, en dan ook in de aangegeven volgorde:

1. Wat is de kern (van kerk-zijn en van voorganger-zijn – voorganger in de brede zin van het woord met als blikvanger de predikant-voorganger)?

2. Wat is het omliggende veld en welke accenten zijn er binnen dat veld te zetten?

3. Hoe kunnen de accenten met elkaar verbonden worden (aanvullen en integreren)?

Het is natuurlijk niet denkbeeldig dat we meteen allemaal vanuit ons eigen perspectief een antwoord gaan geven op die eerste vraag, en daar rolt dan uit: woordbediening, er zijn voor anderen, bruid van Christus zijn, de Grote Opdracht en het Grote Gebod, missionaire presentie, de lofzang gaande houden, God eren – enkele hiervan heb ik overigens in de discussie nog niet gehoord, en ik heb ze ook zelf niet aangereikt;-). Maar ik ben eigenlijk wel benieuwd of het lukt om enigszins los van het eigen perspectief (en het eigen belang, want dat speelt ook altijd mee) een antwoord te formuleren.