Vandaag heeft het Nederlands Dagblad een groot interview met Wim Dekker over zijn nieuwe boek ‘Marginaal en missionair. Kleine theologie voor een krimpende kerk‘. Vandaag verschijnt ook een themanummer van het Christelijk Weekblad met daarin een aantal reacties op Dekkers boek. Hieronder kun je mijn reactie lezen.
Pleidooi voor een nieuwe spiritualiteit
Of: spirituele theologie als bron voor missionaire gemeenteopbouw

Het boek van Wim Dekker is het meer dan waard om gelezen en besproken te worden. De auteur wil ook niets liever dan in gesprek zijn. Graag meng ik me in dat gesprek vanuit het perspectief dat ik gekozen heb bij de lezing: dat van spiritualiteit. In het Woord vooraf schrijft Dekker: “Gelovigen vandaag hebben een nieuwe spiritualiteit nodig, die opgewassen is tegen het gemarginaliseerd zijn en die in staat is missionair te zijn zonder de laatste restanten van het christelijk geloof in de uitverkoop te doen” (6). Welke bouwstenen levert Dekker voor deze ‘nieuwe spiritualiteit’?

Zonder recht te kunnen doen aan het totaal van zijn boek, benoem ik drie elementen die in Dekkers betoog naar voren komen vanuit zijn zorg over de “interne secularisatie” (176) en zijn verlangen naar een “confronterende missionaire strategie” (179).

  1. Het alom heersende immanente wereldbeeld (we moeten hier op aarde alles eruit halen wat er in zit, want meer is er niet) vraagt om een nieuw besef van transcendentie. Dekker voert een pleidooi voor het perspectief op de eeuwigheid. Eeuwig gaat voor Oogenblick. “God kennen, door Hem gekend zijn, betekent dat we nu reeds deelhebben aan het eeuwige leven” (178).
  2. Het antropocentrische referentiekader van de seculiere mens en de geseculariseerde christen vraagt om een nieuwe gerichtheid op God, of in mijn eigen woorden: een nieuw christocentrisme. Het gaat om “een duidelijke identiteit van de gemeente (…) de identiteit ‘in Christus’, het geheim van zijn leven, lijden en opstanding” (181).
  3. De kerk als missionaire contrastgemeenschap moet weer willen leren van de christenen in de Vroege Kerk. Zij maakten duidelijk (door de manier waarop ze pestlijders verpleegden en onverschrokken in arena’s hun dood tegemoet gingen) hoe belangrijk “de zelfopoffering/naastenliefde en het vastberaden geloof in een leven na dit leven” (179) zijn voor de missionaire kracht van geloofsgemeenschappen in de marge.

Transcendentie, in Christus zijn, zelfopoffering – het zijn elementen van wat ik een spirituele theologie zou willen noemen. Want daarin is Dekker sterk: contextueel-gevoelige theologische bezinning met een duidelijk geestelijke kleur. Dat leidt niet tot gemakkelijke en oppervlakkige waarnemingen die direct op hartelijk applaus kunnen rekenen. Maar wel worden er grondnoties aangereikt voor de door Dekker bepleite nieuwe spiritualiteit. Daarmee levert hij een belangrijke bijdrage aan een programmalijn ‘Gemeentevernieuwing & Geloofsverdieping’, een lijn die, als ik heel goed luister, toch net iets meer zijn hart heeft dan de programmalijn ‘Missionair Werk & Kerkgroei’ omdat er in de kerk zoveel verlegenheid met geloof en geloofsbeleving is naar binnen toe (173). Maar wordt die verlegenheid opgelost door een zoveelste boek over de kerk, over missionair en marginaal zijn, over de eeuwigheid als wenkend perspectief? Het zijn weer heel veel nieuwe (en oude) woorden. Maar woorden vragen erom dat ze omgezet worden in daden, in attitudes, in waarden die worden uitgeleefd in de alledaagse werkelijkheid.

Een heel ander boek (van de Amerikaanse christen-psychiater Larry Crabb, onlangs in het Nederlands verschenen) met de titel De ideale kerk. Waar onvolmaakte mensen God ontmoeten biedt een patroon dat kan helpen om alle diepgaande geestelijke bezinning van Dekker wat meer naar de alledaagse praktijk van kerkelijk en christelijk leven toe te vertalen. De drie hierboven aangeduide elementen van een nieuwe spiritualiteit, die ingezet kan worden in een confronterende missionaire strategie, vragen er namelijk om toegeëigend en gepraktiseerd te worden. Maar hoe gaat dat gebeuren? Op dat punt brengt het boek van Wim Dekker ons niet verder (het boek wil dat overigens ook niet: het is “een kleine theologie” om lezers “behulpzaam te zijn met theologische en geestelijke bezinning”).

Het patroon uit De ideale kerk (ik vermoed overigens dat Wim Dekker rilt bij deze titel, maar dat hij vervolgens toch ruimte genoeg heeft om aandachtig de boodschap van het boek te beluisteren) bestaat uit vier fases die samen een spiritueel-missionaire benadering van gemeenteopbouw beogen:

  1. spirituele theologie: diepgaand doordenken van het evangelie, van de waarheid van Christus die vrij maakt;
  2. spirituele vorming: door levenservaringen en geestelijke disciplines gevormd worden en zich laten vormen tot leerlingen en volgelingen van Jezus die steeds meer op Hem gaan lijken;
  3. spirituele gemeenschap: de christelijke geloofsgemeenschap ervaren als de plek waar we aan elkaar gegeven zijn om ons op zielsniveau met elkaar te verbinden en samen te leren dansen met de drie-enige God;
  4. spirituele missie: in ons dagelijkse leven met mensen omgaan zoals Jezus dat deed.

Dit patroon maakt dus een beweging zichtbaar die start bij spirituele theologie als de geestelijke bezinning en verdieping vanuit de waarheid van Gods woord dat we vinden in de Bijbel als het boek van de vele ontmoetingen, en die eindigt in de alledaagse geleefde werkelijkheid waar christenen geroepen zijn om het evangelie te laten zien en horen aan de mensen die zij ontmoeten. Maar daar zitten dus twee fases tussen die beide van groot belang zijn wil een nieuwe spiritualiteit, zoals Dekker die bepleit, ook daadwerkelijk naar de missionaire praktijk kunnen worden doorvertaald. Laat ik dat illustreren aan de hand van het element van het perspectief op de eeuwigheid, Dekkers pleidooi dus voor een geloofsbeleving waarin een nieuw besef van transcendentie gestalte krijgt. Er even vanuit gaand dat het boek Missionair en marginaal de geestelijke bezinning rond dit thema biedt, is de vervolgvraag dus: hoe kunnen christenen zich dit perspectief daadwerkelijk eigen maken?

Dat vraagt om minstens drie dingen. In de eerste plaats (spirituele vorming) dat christenen in staat zijn om het lijden dat hen in dit leven in allerlei vorm ten deel valt op te vatten als een uitnodiging om dichter naar Christus toe te groeien. En dat vraagt dan weer om voorgangers, pastores en andere medegelovigen die in staat zijn hierbij behulpzaam te zijn. In de tweede plaats (ook: spirituele vorming) is het van belang dat christenen leren om geestelijke disciplines te beoefenen die hen, door de heilige Geest, in staat stellen om zich het eeuwigheidsperspectief steeds meer als buitengewoon belangrijk en relevant voor hun leven eigen te maken. Te denken valt aan het beoefenen van de stilte, van gebed en contemplatie, van vasten, maar ook aan de beoefening van eenvoud en soberheid. En in de derde plaats (spirituele gemeenschap) is het van belang dat christenen zich hierin gesteund en geïnspireerd voelen door een christelijke geloofsgemeenschap waar ze op authentieke wijze hun worstelingen op dit gebied kunnen delen zonder veroordeeld te worden. Deze geloofsgemeenschap dient ook de heilige veiligheid voor christenen te bieden om oprecht te zijn over hun diepgeworteld neiging om de afgoden van deze tijd achterna te lopen zodat ze vervolgens samen met hun medezoekers kunnen ontdekken op welke wijze de eeuwigheid perspectief biedt voor het leven vandaag.

Ik zie het boek van Wim Dekker dus als een belangrijke bijdrage aan een spirituele theologie die dringend behoefte heeft aan een doorvertaling, via spirituele vorming en spirituele gemeenschap, naar een spirituele missionaire praktijk waarin de levens van volgelingen van Jezus een uitnodiging zijn aan mensen om het evangelie te ontdekken als Gods levendmakende verhaal voor nu en voor straks. Want: het eeuwige leven, dat is dat zij u kennen, de enige ware God, en hem die u gezonden hebt, Jezus Christus (Johannes 17:3).