Remmelt Meijer stelt in zijn blogpost ‘Gesprek over discipelschap: de grote hoe vraag‘ dat de grote vraag waar het om draait deze is:

Hoe krijg je in kerken een beweging van onderaf die blijvend is?

‘Commitment bottom up’. Die term valt ook een keer. Het tegenovergstelde van bottom up is top down. De gedachte is zoveel als: bottom up is oké, top down is niet oké.

Maar ik wil op dit punt een voorvraag stellen waarop het antwoord voor mij in elk geval erg belangrijk is als het gaat om de vraag hoe discipelschap en kerk zich tot elkaar verhouden. De termen bottom up en top down vooronderstellen namelijk een klassieke, hiërarchische organisatie. En nu geloof ik zeker dat er kerken zijn die nog steeds hiërarchisch zijn georganiseerd. Maar ik zie vooral ook een andere beweging als het gaat om de organisatorische dimensie van kerk zijn. Ik zie kerken zich ontwikkelen richting een netwerk-organisatie met een heel platte structuur waar de termen bottom up en top down eigenlijk achterhaalde begrippen zijn. De kerkenraad is helemaal niet meer de baas. Overal onstaan initiatieven. In de kerk als een complex netwerk van knooppunten en de lijntjes daartussen is de kerkenraad hooguit nog een knooppunt met extra invloed, maar zeker niet langer het hiërarchisch gezagsorgaan. (Dit vraagt van kerkenraden overigens ook heel nieuw gedrag, veel meer faciliterend, coachend, oriënterend.) De preekstoel is hier ook niet langer de plek waar verteld wordt hoe het zit en hoe het hoort. Het is de plek waar al dan niet inspiratie vanuit gaat waar de hele gemeenschap van de kerk al dan niet geïnspireerd en in beweging wordt gezet, ieder lid op eigen plek en op eigen manier en in eigen knooppunten.

Oftewel: het bottom up begrip hoort bij een verouder(en)de visie op kerk zijn. Het roept het beeld op van (veelal onwillige) kerkenraden die aan de touwtjes trekken en alles van bovenaf onder controle willen houden. Nogmaals, dat zal her en der nog gebeuren, maar de praktijk laat zien dat het niet meer werkt. Ook kerken zijn net als andere organisaties veel meer platte netwerkorganisaties geworden, met heel veel verschillende knooppunten. Daar past niet langer de vraag of je een verandering nu bottom up of top down aanpakt.

Een netwerkachtige kerk zal in veranderingsprocessen moeten kijken naar andere change-management benaderingen. Zelf ben ik in dit verband erg gecharmeerd van de benadering van Viral Change. Viral Change is “het mobiliseren van gedrag en sociale invloed om blijvende verandering te creëren, een nieuwe cultuur te vormen en de organisatie te transformeren.” De verandering die Viral Change voorstaat onstaat daar waar virusjes worden uitgezet die besmettelijk zijn (in de positieve zin van het woord). Het gaat om mensen die nieuw gedrag vertonen, het gaat om verhalen die verteld worden over wat er mogelijk is, het gaat om het inzetten van invloed in informele netwerken. (Lees meer over de vijf disciplines van Viral Change.)

Een centrale vraag in het gesprek over discipelschap en de rol van de kerk is: hoe zie je de kerk eigenlijk? Als een verouderd, onwillig en niet op haar eigenlijke taak berekend instituut uit het Constantijnse tijdperk? Of als een min of meer (on)georganiseerde gemeenschap van mensen die met elkaar onderweg zijn, op zoek naar een manier van leven die vol is van goedheid, waarheid en schoonheid?

Om terug te keren naar de (wat opgeschroefde) tegenstelling tussen Mike Breen en Bill Hull, is het mijn indruk dat Mike Breen liever de (voorgegeven) kerk eerst even links te laten liggen om via de omweg van huddel en missionair gemeenschap mensen te laten groeien in discipelschap. Mijn bewering is nu niet dat dat fout is. Mijn bewering is wel: ik houd met heel mijn hart van de (voorgegeven) kerk en wil heel graag dáár een veranderingsproces op gang brengen met als doel dat discipelschap het kloppende hart van de kerk wordt. En ik geloof dat een Viral Change benadering heel mooie mogelijkheden aanreikt voor zo’n proces.

Want stel al dat ik als voorganger, in de lijn van Mike Breen, ervoor kies om een huddel te gaan vormen en leiden (waar op zich niets tegen is, er is zelfs heel veel vóór te zeggen), dan ben  ik daar vooralsnog per week twee uren mee bezig. Maar mijn vraag is: hoe kan ik al die andere uren in de week (het zijn er meer dan 38;-) zo benutten dat ik in alle mogelijke geledingen van de gemeente een proces op gang breng dat ertoe leidt dat discipelschap het kloppende hart wordt? Het kloppende hart van prediking, pastoraat, diaconaat, kinderwerk, jeugdwerk, seniorenwerk, catechese, toerusting, missionaire presentie en activiteiten etc. etc.

Daarom nog even dat mooie citaat van Bill Hull dat zo tot mijn hart spreekt:

Bill Hull: The church is for discipleship and disciples are the church’s gift to the world.