duifHoe staat het met de aandacht voor de heilige Geest in de gereformeerde geloofsbeleving? Een antwoord op die vraag kan gezocht worden door aandacht te besteden aan de Heidelbergse Catechismus, een leerboek waar vele generaties gereformeerde christenen door gevormd zijn. Hoeveel aandacht wordt er in de Catechismus besteed aan de heilige Geest? Op het eerste gezicht: niet veel. Zondag 20 gaat over de Geest. Daar wordt apart over hem gesproken, in het kader van de uitleg van het zinnetje uit de Apostolische Geloofsbelijdenis: ‘Ik geloof in de heilige Geest’.

Maar als je de Catechismus eens helemaal doorneemt en de uitspraken op een rijtje zet waarin de heilige Geest genoemd wordt, dan kom je toch nog tot een respectabel aantal volzinnen die iets vertellen over het werk van de heilige Geest. Lees maar mee:

  1. Christus geeft mij door zijn Heilige Geest ook zekerheid van het eeuwige leven en maakt mij van harte bereid om voortaan voor Hem te leven. (1)
  2. Wij zijn verdorven en daardoor helemaal onbekwaam tot iets goeds en uit op elk kwaad, behalve wanneer wij door de Geest van God opnieuw geboren worden. (8)
  3. Waar geloof is een vast vertrouwen, dat de Heilige Geest door het evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen aan anderen, maar ook aan mij vergeving van de zonden, eeuwige gerechtigheid en eeuwig heil door God geschonken zijn, enkel uit genade, alleen op grond van de verdienste van Christus. (21)
  4. Wij noemen drie Personen: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, terwijl er toch maar één God is, omdat God Zich zo in zijn Woord geopenbaard heeft: deze drie onderscheiden Personen zijn de ene, ware en eeuwige God.(25)
  5. De Zoon van God wordt Christus, dat is Gezalfde, genoemd, omdat Hij door God de Vader is aangesteld en met de Heilige Geest gezalfd tot onze hoogste Profeet en Leraar, tot onze enige Hogepriester en tot onze eeuwige Koning. (31)
  6. Als Koning regeert Christus ons met zijn Woord en Geest, en beschermt en bewaart Hij ons bij de verworven verlossing. (31)
  7. Ik word een christen genoemd omdat ik door het geloof een lid van Christus ben en zo deel heb aan zijn zalving (met de Heilige Geest), om: als profeet zijn naam te belijden, als priester mijzelf als een levend dankoffer aan Hem te offeren, en als koning in dit leven met een vrij en goed geweten tegen de zonde en de duivel te strijden en na dit leven in eeuwigheid met Hem over alle schepselen te regeren. (32)
  8. De eeuwige Zoon van God, die echt en eeuwig God is en blijft, heeft door de werking van de Heilige Geest echte menselijke natuur heeft aangenomen uit het vlees en bloed van de maagd Maria. (35)
  9. Christus is echt mens en echt God. Naar zijn menselijke natuur is Hij niet meer op aarde, maar naar zijn godheid, majesteit, genade en Geest verlaat Hij ons nooit meer. (47)
  10. Christus die in de hemel is zendt ons zijn Geest als tegenpand; door zijn kracht zoeken wij wat boven is, waar Christus zit aan de rechterhand van God, en niet wat op de aarde is. (49)
  11. De waarde van de heerlijkheid van ons Hoofd Christus in de hemel is dat Hij door zijn Heilige Geest in ons, zijn leden, de hemelse gaven uitgiet. (51)
  12. De Heilige Geest is samen met de Vader en de Zoon echt en eeuwig God is en hij is ook mij gegeven is, om mij door waar geloof aan Christus en al zijn weldaden deel te geven, mij te troosten en eeuwig bij mij te blijven. (53)
  13. De Zoon van God vergadert, beschermt en onderhoudt uit het hele menselijke geslacht Zich een gemeente, die tot het eeuwige leven uitverkoren is, van het begin van de wereld tot aan het einde. Hij doet dit door zijn Geest en Woord in eenheid van het ware geloof. (54)
  14. Het geloof dat ons aan Christus en aan al zijn weldaden deel geeft, komt van de Heilige Geest, die het geloof in ons hart werkt door de verkondiging van het heilig evangelie en het versterkt door het gebruik van de sacramenten. (65)
  15. De Heilige Geest leert ons in het evangelie en bevestigt ons door de sacramenten, dat ons volkomen heil rust in het enige offer van Christus, dat voor ons aan het kruis gebracht is. (67)
  16. Christus heeft het waterbad van de doop ingesteld en daarbij beloofd, dat ik met zijn bloed en Geest van de onreinheid van mijn ziel, dat is van al mijn zonden, gewassen ben. (69)
  17. Met het bloed en de Geest van Christus gewassen te zijn betekent dat wij van God vergeving van de zonden hebben uit genade, om het bloed van Christus, dat Hij in zijn offer aan het kruis voor ons vergoten heeft en ook, dat wij door de Heilige Geest vernieuwd en tot leden van Christus geheiligd zijn, zodat wij hoe langer hoe meer van de zonde afsterven en godvrezend en onberispelijk leven. (70)
  18. Christus heeft ons beloofd dat Hij ons even zeker met zijn bloed en Geest wassen wil, als wij met het doopwater gewassen worden, in de instelling van de doop, die zo luidt: Gaat dan heen, maakt alle volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, Matteüs 28:19. (71)
  19. Het waterbad is niet de afwassing van de zonden zelf, want alleen het bloed van Jezus Christus en de Heilige Geest reinigen ons van alle zonden. (72)
  20. De Heilige Geest noemt de doop het bad van de wedergeboorte en de afwassing van de zonden, want Hij wil ons daarmee leren, dat onze zonden door het bloed en de Geest van Jezus Christus weggenomen worden, evenals de onreinheid van het lichaam door het water. (73)
  21. Ook de kleine kinderen moeten gedoopt worden omdat zij evengoed als de volwassenen bij Gods verbond en bij zijn gemeente horen. Ook aan hen worden evenals aan de volwassenen, door het bloed van Christus, de verlossing van de zonden en de Heilige Geest, die het geloof werkt, beloofd. (74)
  22. Het gekruisigd lichaam van Christus eten en zijn vergoten bloed drinken betekent dat wij met een gelovig hart heel het lijden en sterven van Christus aannemen en daardoor vergeving van zonden en eeuwig leven
    verkrijgen, en ook, dat wij door de Heilige Geest, die tegelijk in Christus en in ons woont, steeds meer met zijn heilig lichaam verenigd worden, en wel zo, dat wij, hoewel Christus in de hemel is en wij op aarde zijn, toch vlees van zijn vlees en been van zijn gebeente zijn; en ook zo, dat wij door één Geest eeuwig leven en geregeerd worden, zoals de leden van het lichaam door één ziel. (76)
  23. Christus wil ons door de zichtbare tekenen en panden ervan verzekeren, dat wij door de werking van de Heilige Geest even werkelijk deel krijgen aan zijn echte lichaam en bloed, als wij de heilige tekenen met de lichamelijke mond tot zijn gedachtenis ontvangen. (79)
  24. Het avondmaal van de Here verzekert ons ervan, dat wij door de Heilige Geest ingelijfd worden bij Christus, die nu naar zijn menselijke natuur niet op de aarde is, maar in de hemel aan de rechterhand van God zijn Vader en dáár door ons wil worden aangebeden. (80)
  25. Wij moeten goede werken doen, omdat Christus ons niet alleen met zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft, maar ons ook door zijn Heilige Geest vernieuwt tot zijn beeld, opdat wij met ons hele leven tonen, dat wij God dankbaar zijn voor zijn weldaden en opdat Hij door ons geprezen wordt. Vervolgens om zelf uit de vruchten zeker te zijn van ons geloof en om door onze godvrezende levenswandel ook onze naasten voor Christus te winnen. (86)
  26. God gebiedt in het vierde gebod dat ik al de dagen van mijn leven mijn slechte werken nalaat, de Here door zijn Geest in mij laat werken, en zo de eeuwige sabbat in dit leven begin. (103)
  27. Omdat zowel ons lichaam als onze ziel een tempel van de Heilige Geest is, wil God dat wij ze beide zuiver en heilig bewaren. (109)
  28. God laat ons de tien geboden zo scherp prediken, omdat Hij wil dat wij zonder ophouden ons inspannen en God bidden om de genade van de Heilige Geest, om steeds meer naar het beeld van God vernieuwd te worden, totdat wij na dit leven het doel, namelijk de volmaaktheid, bereiken. (115)
  29. Het gebed voor de christenen noodzakelijk, omdat het gebed het voornaamste is in de dankbaarheid die God van ons eist en God bovendien zijn genade en zijn Heilige Geest alleen wil geven aan hen die van harte en zonder ophouden Hem daarom bidden en daarvoor danken. (116)
  30. ‘Uw koninkrijk kome’ wil zeggen: regeer ons zo door uw Woord en Geest, dat wij ons steeds meer aan U onderwerpen. (123)
  31. ‘Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze’ wil zeggen: wil ons toch staande houden en sterken door de kracht van uw Heilige Geest, zodat wij in de geestelijke strijd niet het onderspit delven, maar altijd krachtig tegenstand bieden, totdat wij uiteindelijk de volkomen overwinning behalen. (127)

Een eerste analyse levert wel op dat er nauwelijks over het werk dat de Heilige Geest zelf doet wordt gesproken. Zelden of nooit wordt de heilige Geest het onderwerp van een zin. Bijna altijd is God en Christus de handelende persoon. Veelal is er sprake van iets dat door de Geest gebeurt, in de kracht van de Geest, met de Geest enzovoort.

Eigenlijk wordt het eigen werk van de Geest zelf alleen op dit punt duidelijk: de heilige Geest werkt het geloof. En ook: hij troost en is altijd bij ons.

Dus als iemand zegt dat de Catechismus over de heilige Geest alleen maar leert dat hij ons geloof geeft (en ons troost en altijd bij ons is), dan is dat geen onjuiste constatering. Doet dat recht aan het veelkleurige werk van de Geest waarover de Bijbel spreekt? De vraag stellen is haar beantwoorden.

Laat het spreken van de Catechismus daarom steeds een uitnodiging zijn (en zo is het oorspronkelijk volgens mij ook bedoeld) om terug te gaan naar de Bijbel en daar te ontdekken wie de heilige Geest is en wat hij doet in onze levens.