Het zouden er zo’n twaalf worden: de serie blogposts over Brian McLaren’s prachtige boek ‘The Great Spiritual Migration’. Maar er is al weer zoveel wat ook tijd en aandacht vraagt, dat het me niet goed lukt om dit voornemen vast te houden. Dus ik stop er wat eerder mee dan gedacht.

Er staat in dit boek nog zo vreselijk veel meer wat het waard is om gelezen en besproken en vooral ook geleefd te worden (over bijvoorbeeld: God 5.0, sociale poëten en generositeit). En McLaren zette me inmiddels ook op het spoor van Richard Rohr met zijn Center for Action and Contemplation. En ik zie steeds meer dat in die tweeslag ‘Actie en Contemplatie’ een heel belangrijk aanknopingspunt ligt voor christen zijn en kerk zijn in deze tijd: actie en contemplatie, contemplatie en actie, in een steeds heen en weer gaande beweging.

Overigens kunnen we op dit punt ook veel leren van de Nederlandse Jurjen Beumer (overleden in 2013) die in Haarlem jarenlang leiding en inspiratie gaf aan Stem in de Stad en die altijd zich naar de samenhang tussen spiritualiteit en liturgie enerzijds en diaconaat anderzijds (zie een overzicht van zijn boeken).

Ik eindig nu met het laatste hoofdstuk van McLaren’s boek dat gaat over de hartsverandering, de persoonlijke transformatie die nodig is wil je mee kunnen bewegen in de spirituele migratie, de theologische migratie en de missionaire migratie waartoe McLaren inspireert. In alle kwetsbaarheid vertelt Brian wat het hemzelf gekost heeft en nog kost om de weg te gaan die hij gaat (blz. 184):

Spirituele migratie is moeilijk, van begin tot eind, van het intrapersoonlijke niveau tot het interpersoonlijke niveau tot het institutionele niveau en het culturele niveau. Het is moeilijk om te twijfelen, te deconstrueren of de geloofssystemen te decentreren waaraan je zo hard hebt gewerkt om ze te vervolmaken. Het is moeilijk om je visie op God te veranderen, weg van de tribale God ‘die van ons is’ naar de mysterieuze en majestueuze Heilige Geest die ons allemaal binnen roept in de eenheid van de gemeenschap. Het is moeilijk om de liefde voor je naaste, jezelf, de aarde en God tot de hoogste ambitie van je leven te maken.

De weg die McLaren gaat heeft hem ook veel gekost vanwege de harde kritiek en de persoonlijke aanvallen die hij te verduren kreeg (blz. 189):

Mijn grootste valkuil was hoe ik reageerde op mijn critici, en mijn grootste vijanden ware de onvolwassenheid, de trots, de angst en de onzekerheid binnenin mij.

Een van de grootste geschenken die Brian McLaren ten deel vielen langs de moeilijke weg die hij moest gaan was een gebed van de Servisch-Orthodoxe bisschop Nikolai Velimirovich. Elke keer als McLaren weer een boek had gepubliceerd greep hij terug op dat kostbare gebed. Hieronder volgt het (McLaren geeft zelf passages uit het gebed door, hier vind je het complete gebed): ‘Zegen mijn vijanden, O Heer.’ ‘Vijanden hebben me meer in uw omhelzing gedreven dan vrienden dat hebben gedaan.’ ‘Vijanden hebben me geleerd om te weten wat bijna niemand weet: dat een mens geen vijanden in deze wereld heeft dan alleen zichzelf.’

Bless my enemies, O Lord. Even I bless them and do not curse them.

Enemies have driven me into your embrace more than friends have.

Friends have bound me to earth, enemies have loosed me from earth and have demolished all my aspirations in the world.

Enemies have made me a stranger in worldly realms and an extraneous inhabitant of the world. Just as a hunted animal finds safer shelter than an unhunted animal does, so have I, persecuted by enemies, found the safest sanctuary, having ensconced myself beneath your tabernacle, where neither friends nor enemies can slay my soul.

Bless my enemies, O Lord. Even I bless them and do not curse them.

They, rather than I, have confessed my sins before the world.

They have punished me, whenever I have hesitated to punish myself.

They have tormented me, whenever I have tried to flee torments.

They have scolded me, whenever I have flattered myself.

They have spat upon me, whenever I have filled myself with arrogance.

Bless my enemies, O Lord, Even I bless them and do not curse them.

Whenever I have made myself wise, they have called me foolish.

Whenever I have made myself mighty, they have mocked me as though I were a dwarf.

Whenever I have wanted to lead people, they have shoved me into the background.

Whenever I have rushed to enrich myself, they have prevented me with an iron hand.

Whenever I thought that I would sleep peacefully, they have wakened me from sleep.

Whenever I have tried to build a home for a long and tranquil life, they have demolished it and driven me out.

Truly, enemies have cut me loose from the world and have stretched out my hands to the hem of your garment.

Bless my enemies, O Lord. Even I bless them and do not curse them.

Bless them and multiply them; multiply them and make them even more bitterly against me:

so that my fleeing to You may have no return;

so that all hope in men may be scattered like cobwebs;

so that absolute serenity may begin to reign in my soul;

so that my heart may become the grave of my two evil twins, arrogance and anger;

so that I might amass all my treasure in heaven;

ah, so that I may for once be freed from self-deception, which has entangled me in the dreadful web of illusory life.

Enemies have taught me to know what hardly anyone knows, that a person has no enemies in the world except himself.

One hates his enemies only when he fails to realize that they are not enemies, but cruel friends.

It is truly difficult for me to say who has done me more good and who has done me more evil in the world: friends or enemies.

Therefore bless, O Lord, both my friends and enemies.

A slave curses enemies, for he does not understand. But a son blesses them, for he understands.

For a son knows that his enemies cannot touch his life.

Therefore he freely steps among them and prays to God for them.

(Uit: ‘Prayers by the Lake’ van Bisschop Nikolai Velimirovich)

 

Lees hier de eerdere blogposts: