Preek over Ezechiël 1, gehouden op zondag 11 oktober 2020 in de Plantagekerk.
 
Lieve mensen hier in de kerk en jullie die thuis ook meeluisteren, afgelopen vrijdagmorgen was ik ook hier in de kerk. We waren met een klein groepje mensen, een stuk of acht. We hadden een lectio divina-moment. Dan zijn we twintig minuten stil rond een bijbeltekst, om te horen wat God daardoorheen wil zeggen. En we stonden stil bij deze woorden: God is voor ons een schuilplaats.  

Dat was mooi en even dacht ik: moet ik daar dan zondag niet over preken? Want dat is toch veel fijner: God is voor ons een schuilplaats. 

We hebben net een visioen gelezen en meegekeken. Ja, dat is zo’n vreemde wereld ook. Het kan je zelfs van God vervreemden. Is dat God? Ezechiël maakt aan alle kanten duidelijk dat God eigenlijk onbeschrijflijk is. Er is een lied van Chris Tomlin, getiteld ‘Indescribable, uncontainable, You are amazing, God’ (onbeschrijfelijk, onbevattelijk, U bent echt wonderbaarlijk, God).

Onvoorstelbaar anders

God is echt anders dan we denken. Hij is onvoorstelbaar. Ezechiël worstelt er zelf ook mee. Steeds gebruikt hij uitdrukkingen als: ‘iets glansde zoals’, ‘het leek op’, of ‘zij leken op’, ‘iets dat eruitzag als’, ‘alsof ze gemaakt waren van’. Eigenlijk kan hij de goede woorden niet vinden. Dat is misschien goed om dat ook een keer met elkaar te beleven, dat God niet altijd zo makkelijk te beschrijven is. Hij is indescribable, hij is onvoorstelbaar, hij is amazing. We kunnen geen grip op hem krijgen. Ezechiël stapelt eigenlijk maar. Steeds maar weer ‘het leek hierop’, ‘het leek daarop, maar het was het eigenlijk ook niet, het was toch weer anders.’  

Misschien is het goed dit ook te beseffen als we woorden gebruiken voor God als: schuilplaats, rots, Vader, rechter. Woorden om God wat makkelijker te kunnen begrijpen. Maar ook dan moet je er eigenlijk altijd bijzeggen: ‘ja, zoiets als een vader, maar toch ook weer anders’. ‘Een rots, zeker, maar toch ook weer anders’. ‘Een schuilplaats, zeker…’ Maar God is toch elke keer weer anders, God is altijd weer groter. God kun je niet vastleggen. 

Dat vreemde van God, dat moet ook blijven staan. Misschien zijn we daar wel een beetje van vervreemd, dat we precies weten hoe God is. Maar God is altijd weer anders. God is altijd weer groter. God is altijd weer indrukwekkender. 

Dit was de aanblik

Nou, als Ezechiël dat visioen doorgeeft, dan eindigt hij in vers 28, het vers van waaruit ik deze preek houd, met de woorden:  

Dit was de aanblik van de stralende verschijning van de HEER. 

In de herziene Statenvertaling staat het zo: 

Aldus was het voorkomen van de verschijning van de heerlijkheid van de HEER. 

Die heerlijkheid van God is zo belangrijk. Die kan op afstand zijn. Ik kan het nog een beetje dichterbij brengen met een liedje dat ik van Elly en Rikkert tegenkwam. Als U mij aankijkt, Heer, zie ik zo veel licht, dat ik haast niet durf te kijken. Ik doe mijn ogen dicht.  
 
Dat zou Ezechiël ook gezongen kunnen hebben. Dat ik haast niet durf te kijken. Ik doe mijn ogen dicht

Wie was Ezechiël

Wie was Ezechiël eigenlijk? Hij vertelt: De hemel ging open en ik kreeg een visioen van God. Dit was wat ik zag. 
 
Telkens wanneer ik in de bijbel lees dat iemand iets ‘ziet’, sla ik er om zo maar te zeggen op aan vanwege het thema waarmee we bezig zijn: ‘Jezus zien.’ Want we hebben het in de kerk niet eens zo vaak over ‘zien’. We hebben het veel vaker over ‘geloven’: Zalig zij die niet zien en toch geloven. Dat zit eigenlijk veel hoger in onze gedachten. Maar we worden ook steeds opgeroepen om te ‘zien’.   
 
Ezechiël zegt: De hemel ging open en ik kreeg ik een visioen van God. Dit was wat ik zag. 
 
Hij is een jaar of dertig. We zouden vandaag zeggen: een millennial. Van beroep is hij priester. Hij was dagelijks in de tempel te vinden.  

En stel dat je door de preek van vandaag uitgenodigd wordt heel Ezechiël eens te gaan te lezen, een forse klus hoor met 48 hoofdstukken, dan kom je helemaal aan het eind bij de hoofdstukken 40-48 uit. En dat is één groot tempelvisioen. Maar dat is niet voor niets. Ezechiël was priester en dagelijks in de tempel. Maar nu is hij in ballingschap. Dat is goed om even te weten. Een deel van het volk van Juda was uit Jeruzalem in ballingschap weggevoerd. Wat Ezechiël nu moet gaan doen (en dat komt in de rest van het boek Ezechiël naar voren), is dat hij de ondergang van Jeruzalem moet gaan aankondigen. Dat is niet mooi, maar het moet wel.  

Jeruzalem

We staan nu vooral bij het visioen van Ezechiël stil, maar dat visioen is een opmaat naar een verkondiging die Ezechiël moet doen: Jeruzalem, het zal niet goed met je aflopen. Een deel van het volk van Juda is al in ballingschap en een ander deel is nog in Jeruzalem. Dat deel in Jeruzalem denkt dat het daar wel goed zit. De achterblijvers zeggen: nou, het gaat hier toch allemaal prima. Ze staan zich er ook een beetje op voor dat ze Gods tempel in hun midden hebben.  

In Jeremia 7:4 heeft Jeremia, een andere profeet, daar dit eens over gezegd: Vertrouw niet op die bedrieglijke leus: “Dit is de tempel van de HEER! De tempel van de HEER! De tempel van de HEER!”  
 
Want dat zeiden de Judeeërs die nog in Jeruzalem waren. We zijn hier bij de tempel. God is hier. Wij hebben God in ons midden. God staat aan onze kant, wat kan ons overkomen? Maar, de levenswandel van deze Judeeërs in Jeruzalem spoorde daar geen meter mee. Ze gingen gewoon hun eigen gang. Ze hadden nog nooit gehoord van: Zoek eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid. Zo leefden ze helemaal niet. En Ezechiël moet daar dus over gaan profeteren. 

Mensenkind

Deze Ezechiël die dat visioen krijgt, wordt in de profetieën van Ezechiël door God voortdurend aangesproken met ‘mensenkind’. Stel je voor dat je de uitdaging aangaat en heel Ezechiël gaat lezen, dan kom je ‘mensenkind’ vijfennegentig keer tegen. Telkens als God tot Ezechiël spreekt zegt hij ‘mensenkind’. Dat betekent eigenlijk: ‘zoon van de aarde’. Dus Ezechiël wordt aangesproken in zijn zwakheid, zijn broosheid en zijn breekbaarheid. Constant herinnert de Heer Ezechiël eraan dat hij een broos en kwetsbaar mens is, een zoon van de aarde. En weet je trouwens wat de naam Ezechiël betekent? ‘God is mijn kracht’. Dus dat mensenkind, broos en kwetsbaar, zijn naam is: ‘God is mijn kracht’.  

We gaan wat meer naar het visioen kijken. Ik ga het visioen niet in detail bespreken, want daar leent het zich niet voor. Er is wel een afbeelding van gemaakt. Als je daar naar kijkt zie je dat de maker geprobeerd heeft alle elementen die je in dit visioen leest daarin terug te laten komen. We zien de wielen, een wiel, en een wiel in een wiel, afgezet met ogen. We zien die wezens. We zien die troon. We zien iets als een regenboog. 

En wat mij dan zo treft? Aan het einde van het visioen staat er niet: Dit was de HEER.  
Er staat ook niet: Dit was de heerlijkheid van de HEER.  
Er staat ook niet: Dit was de verschijning van de heerlijkheid van de HEER.  
Maar er staat: Aldus was het voorkomen van de verschijning van de heerlijkheid van de HEER.  
De naam HEER moet je niet zomaar zeggen.  

Ik wil vier dingen naar voren halen uit het visioen: 

  • God straalt  
  • God beweegt 
  • God kijkt 
  • God spreekt 

1 God straalt 

We hebben een God met uitstraling. Want het is opvallend hoeveel er glanst en blinkt en straalt en fonkelt in die verschijning van de heerlijkheid van de HEER. Er is een gloeiende wolkenmassa, een vuur van bliksemflitsen, brandende vurige kolen, fakkels, bliksemstralen. Zoals de boog die bij regen verschijnt in de wolken, zo zag die gloed eruit. 

Kijk, ik kan me voorstellen dat je zegt: ik heb toch liever een God die dichterbij komt. God is voor ons een schuilplaats.  
Maar wij maken van God misschien ook wel eens een beetje een huis-tuin-en-keukengod. Het is zo belangrijk dat we God ook in zijn grootheid kennen en dat we soms ook eens een beetje schrikken van hem. God is zo groot! Als mensen in de bijbel God ontmoeten, dan vallen ze bijna altijd als dood op de grond. Ze schrikken. Ze doen hun ogen dicht.  

Ik hoop dat iets daarvan nu ook gebeurt. Dat we zeggen: God, wat bent u groot, wat bent u een en al uitstraling en een en al licht. Ik durf bijna niet te kijken.  

God straalt. Dat is het eerste wat we leren als we kijken naar het visioen. 

2 God beweegt 

Het tweede wat we leren: God beweegt. Dat is een volgende trek die me opvalt in het visioen. Dat er veel beweging zit in die verschijning van Gods heerlijkheid. Er zijn wezens met vleugels. Ze gaan ieder recht voor zich uit. Ze hebben aan de voorzijde een wiel en een wiel in een wiel.  

Als je dat een beetje op een eigentijdse manier zou willen zeggen, zou het zo kunnen: God is mobiel, ongelofelijk mobiel. Hij kan alle kanten op. Hij kan overal heengaan en hij kan ook overal weggaan. Hij is ook overal bereikbaar.  

God heeft geen kerkgebouwen nodig, wat we in deze tijd juist weer een beetje leren met elkaar. God is niet gebonden aan de tempel. Ook niet aan de tempel in Jeruzalem.  

Het is opvallend dat Ezechiël die heerlijkheid ziet verschijnen vanuit het noorden. Vanuit Babel gezien liggen Israël en Jeruzalem in het noorden. En die achterblijvers daar in Juda, wat riepen ze ook alweer? Dit is de tempel van de HEER! De tempel van de HEER! De tempel van de HEER! En daarmee zeiden ze eigenlijk: God is bij ons; wie kan ons wat maken? Maar God kan weggaan. God is mobiel.  

Het is niet vanzelfsprekend dat God maar blijft waar hij is. God is geest. Als je het visioen nog eens een keer zou doorlezen, zou het je misschien opvallen dat er steeds, als er over die beweging wordt gesproken, ook wordt gesproken over de geest die richting wijst, de geest die in beweging zet. God is een bewegelijke God. Dat is aan de ene kant heel mooi, want God kan overal naartoe gaan, hij kan overal bij jou komen, maar God kan ook overal bij jou weggaan. Dus dat betekent dat God een bewegelijke God is.  

3 God kijkt 

Elk van de vier velgen was afgezet met ogen.  
Allemaal ogen. God kijkt, God ziet.  
 
Nog een keer Elly en Rikkert: Als U mij aankijkt, Heer, zie ik zo veel licht, dat ik haast niet durf te kijken. Ik doe mijn ogen dicht. 
 
God kijkt. En daar heb ik misschien hetzelfde een beetje mee. Aan de ene kant vinden we dat fijn. Ik geloof ook dat God vanwege Jezus Christus ons zeer liefdevol en barmhartig en zonder oordeel aankijkt. Zo kijkt God naar ons. Maar we weten allemaal dat iemand in onze eigen omgeving, je vader, je moeder of je kind, ook wel eens boos naar je kan kijken. En God kijkt ook wel eens naar dingen, dat hij zegt van: dat kan zo niet. Zo kijkt hij ook naar de mensen die nog niet in ballingschap zijn. Jullie roepen wel: Dit is de tempel van de HEER! De tempel van de HEER! De tempel van de HEER! Maar jullie leven helemaal niet zoals ik dat van jullie vraag.  
 
Dus God kan ook scherp kijken.  

Kijk, ik geloof dat wij in verbondenheid met Jezus nooit bang hoeven te zijn voor die blik van God. Maar ook nu zeggen wij naar aanleiding van dit visioen: God kijkt en hij kijkt ook scherp naar je leven. En dat licht is ook het licht dat de duisternis doorbreekt. En als je in de duisternis leeft, wil je dat liever niet. Je wilt dan graag dat het een beetje donker blijft, dat het een beetje bedekt blijft, zodat de mensen niet zien wat er aan de hand is.  
God kijkt en hij breekt al kijkend dat donker open, zodat het licht kan worden.  

God kijkt. Dat was het derde.  
God straalt, God beweegt, God kijkt en als vierde: God spreekt. 

4 God spreekt

In het visioen ook. Ezechiël hoorde een geluid. Het klonk als de stem van de Ontzagwekkende.  
 
En als het visioen voorbij is, dan staat er: Ik hoorde een stem die tegen mij zei: ‘Mensenkind, sta op, dan zal ik met je spreken.’  

Het was ongelofelijk indrukwekkend voor Ezechiël. Als je iets verder doorleest kom je in hoofdstuk 3:15 uit, waar staat dat hij terugging naar de ballingen. En daar zat ik zeven dagen verdoofd in hun midden.  
 
Dus, Ezechiël heeft het visioen gezien, gaat terug en zit daar zeven dagen lang verdoofd in hun midden. Nou, dan heb je een ontmoeting met God gehad. Het heeft ongelofelijk veel impact op Ezechiël en tegelijk zegt God ook, en ik zou haast zeggen in alle vriendelijkheid: Mensenkind, sta op, dan zal ik met je spreken.  

Want daar is het op gericht. God wil spreken tot Ezechiël en tot zijn volk. God wil ons ook aanspreken. En het is geweldig dat die geweldig grote, lichte, stralende God ervoor kiest om woorden te spreken die heel veel heil met zich meebrengen. Soms ook oordeel. Maar voor alles in Jezus Christus heel veel heil en heelheid.  

Visioen vandaag

Nou, wat moeten we hier nou mee, met zo’n visioen? Wat we in ieder geval vanwege dit visioen moeten doen, is afscheid nemen van een huis-tuin-en-keukengod. God is veel groter dan wat wij vaak van hem gemaakt hebben. Hij straalt, hij is mobiel, hij kijkt, hij spreekt, hij is zo ongelofelijk groot!  

Dus, God is groter dan je denkt. En tegelijkertijd, en daarmee wil ik eindigen, glorie heeft ook een naam. En die naam is Jezus. En ook bij Jezus moeten we zeggen: hij is soms ook indrukwekkender en groter dan je denkt! Want ik wil tenslotte voorlezen, als oefening om Jezus te zien, Openbaring 1:12-18. Daar zien wij Jezus. En als wij horen wat er in Openbaring 1 staat, dan doet ons dat denken aan wat Ezechiël gezien heeft, maar nu gaat het over Christus, over Jezus. 

Ik (Johannes) draaide me om, om te zien welke stem er tegen mij sprak. Toen zag ik zeven gouden lampenstandaards, en daartussen iemand die eruitzag als een mens. Hij was gekleed in een lang gewaad en had een gouden band om zijn borst. Zijn hoofd en zijn haren waren wit als witte wol of als sneeuw, en zijn ogen waren als een vlammend vuur. Zijn voeten gloeiden als brons in een oven. Zijn stem klonk als het geluid van geweldige watermassa’s. In zijn rechterhand had hij zeven sterren en uit zijn mond kwam een scherp, tweesnijdend zwaard. Zijn gezicht schitterde als de felle zon. Toen ik hem zag viel ik als dood voor zijn voeten neer. Maar hij legde zijn rechterhand op me en zei: ‘Wees niet bang. Ik ben de eerste en de laatste. Ik ben degene die leeft; ik was dood, maar ik leef, nu en tot in eeuwigheid.  

 Die God kennen wij in Christus. Glorie heeft een Naam

En die naam is Jezus.